Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verhaal van de religieuze orde en wijze die van Ezra en de Levieten gehouden is in het voorlezen en verklaren, en van het volk in het aanhoren van Gods Woord, vs. 1, enz. Het volk, door de woorden van het wetboek verschrikt en bekommerd zijnde, wordt van Nehemia, Ezra en de Levieten getroost, en vermaand tot vreugde over Gods voorgaande en tegenwoordige weldaden, 9. De oversten des volks vernemen wijders bij Ezra naar den inhoud van Gods Woord, en vindende de wet van het loofhuttenfeest, wordt hetzelve met groten ijver en vrolijkheid gehouden, 14. |
Voorlezing der wet |
1 ALS nu de 1zevende maand aankwam en de kinderen Israëls in hun steden waren, | | 1 Zie Ezra 3 op vers 1. Ezra 3:1 (kt.) TOEN nu de zevende maand aankwam en de kinderen Israëls in de steden waren, verzamelde zich het volk als een enig man te Jeruzalem. |
2 Zo 2verzamelde zich al het volk als een 3enig man op de straat voor de 4Waterpoort; en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van 5Mozes zou halen, die de HEERE Israël geboden had. | | 2 Zie Neh. 7:5. Neh. 7:5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen en de overheden en het volk verzamelde om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus: |
3 Zie Richt. 20 op vers 1. Richt. 20:1 (kt.) TOEN togen alle kinderen Israëls uit, en de vergadering verzamelde zich als een enig man, van Dan af tot aan Berséba toe, ook het land van Gilead, tot den HEERE te Mizpa. |
4 Zie Neh. 3:26. Neh. 3:26 De Nethínim nu die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. |
5 Van Mozes door Gods bevel beschreven, overgeleverd en weggelegd zijnde, om op zekeren tijd het ganse volk voorgelezen te worden. Zie Deut. 31:9, enz., 24, enz. Deut. 31:9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israël. Deut. 31:24 En het geschiedde als Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltrokken waren, |
3 En Ezra, de priester, bracht de wet voor de gemeente, 6beide mannen en vrouwen, en allen die verstandig waren om te horen, op den eersten dag der zevende maand. | | 6 Hebr. van den man aan tot de vrouw toe. |
4 En hij las daarin voor de straat die voor de Waterpoort is, van het morgenlicht aan tot op den middag, voor de mannen en vrouwen en de verstandigen; en de 7oren des gansen volks waren naar het wetboek. | | 7 Dat is, zij luisterden dien gansen tijd over naarstiglijk toe, zonder verdrietig te worden. |
5 En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een 8hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattíthja en Sema en Anája en Uría en Hilkía en Maäséja aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedája en Mísaël en Malchía en Hasum en 9Hasbaddána, Zacharía en Mesullam. | | 8 Hebr. op een toren des houts, dat is, op een houten toren; alzo wordt die predikstoel genoemd, omdat hij vanwege rondte en hoogte enige gelijkheid had met een toren. |
9 Of: Hasbedana. |
6 En Ezra opende het boek voor de ogen des gansen volks, want hij was 10boven al het volk; en als hij het opende, stond al het volk. | | 10 Dat is, hij stond hoger, zodat zij hem allen konden zien. |
7 En Ezra 11loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: 12Amen, amen, met opheffing hunner handen, en zij neigden zich en 13aanbaden den HEERE met de aangezichten ter aarde. | | 11 Hebr. zegende. |
12 Zie Num. 5 op vers 22. Num. 5:22 (kt.) Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen. |
13 Of: bogen zich voor den Heere, als Neh. 9:3. Neh. 9:3 Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN huns Gods, een vierendeel van den dag; en op een ander vierendeel deden zij belijdenis en aanbaden den HEERE hun God. |
8 Jésua nu en Bani en Serébja, Jamin, Akkub, Sábbethai, Hodía, Maäséja, Kelíta, Azária, Józabad, Hanan, Pelája en de 14Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk 15stond op zijn standplaats. | | 14 Hebbende ook hun stoelen of stellingen om de gemeente, in verscheidene partijen verdeeld zijnde, te onderwijzen; als afgeleid wordt uit Neh. 9:4. Neh. 9:4 Jésua nu en Bani, Kadmiël, Sebánja, Bunni, Serébja, Bani en Chenáni stonden op het hoge gestoelte der Levieten, en riepen met luider stem tot den HEERE hun God; |
15 Hebr. waren op hun staan; dat is, bleven al staan op hun plaatsen, toeluisterende. |
9 En zij lazen in het boek, in de wet Gods, duidelijk; en den zin 16verklarende, 17zo maakten zij dat men het verstond 18in het lezen. | | 16 Hebr. stellende, of: leggende. Anders: het verstand daarop leggende. Verstaande zulks sommigen van de leraars en sommigen van het volk. |
17 Anders: zo verstonden zij de lezing, dat is, hetgeen dat gelezen werd. |
18 Anders: in of door de Schrift. Dewijl het Hebreeuwse woord ook de Heilige Schrift kan betekenen, omdat zij behoort gelezen te worden. Sommigen zetten het over: in de vergadering; gelijk het Hebreeuwse woord elders gebruikt wordt. |
10 En Nehémia (dezelve is 19Hattirsátha) en Ezra, de priester, de schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is den HEERE uw God heilig; bedrijft dan geen 20rouw en weent niet. Want al het volk weende, 21als zij de woorden der wet hoorden. | | 19 Zie Ezra 2 op vers 63. Ezra 2:63 (kt.) En Hattirsátha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met Urim en met Thummim. |
20 Want de heilige feesten waren van God verordineerd tot een heilige blijdschap over Gods weldaden. Zie Num. 10:10. Deut. 16:11. Num. 10:10 Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid en in uw gezette hoogtijden en in de beginselen uwer maanden zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffers en over uw dankoffers; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE uw God. Deut. 16:11 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in het midden van u zijn, in de plaats die de HEERE uw God zal verkiezen om Zijn Naam aldaar te doen wonen. |
21 Verstaande uit de wet, hoe veelvoudiglijk zij die hadden overtreden en Gods rechtvaardigen toorn verwekt. |
11 Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette en drinkt het zoete, en zendt delen dengene 22voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen Heere heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is 23uw sterkte. | | 22 Te weten den armen, weduwen en wezen; volgens de wet, Deut. 16:11, 14. Zie ook Esth. 9:19. Openb. 11:10. Deut. 16:11 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in het midden van u zijn, in de plaats die de HEERE uw God zal verkiezen om Zijn Naam aldaar te doen wonen. Deut. 16:14 En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn. Esth. 9:19 Daarom maakten de Joden van de dorpen, die in de dorpssteden woonden, den veertienden dag der maand Adar ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken dag, en der zending van delen aan elkander. Openb. 11:10 En die op de aarde wonen, die zullen verblijd zijn over hen, en zullen vreugde bedrijven, en zullen elkander geschenken zenden; omdat deze twee profeten degenen die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. |
23 Dat is, de oorzaak die u God geeft om blijde te zijn over Zijn voorgaande en tegenwoordige weldaden, moet uw consciënties troosten en u goeden moed geven. |
12 En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, want deze dag is heilig; daarom, bedroeft u niet. | | |
13 Toen ging al het volk heen om te eten en om te drinken, en om 24delen te zenden en om grote blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan die men hun had bekendgemaakt. | | 24 Als vers 11. vers 11 Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette en drinkt het zoete, en zendt delen dengene voor welken niets bereid is, want deze dag is onzen Heere heilig; zo bedroeft u niet, want de blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte. |
Loofhuttenfeest |
14 En des anderen daags verzamelden zich de hoofden der vaderen van het ganse volk, de priesters en de Levieten, tot Ezra, den schriftgeleerde, en dat 25om verstand te bekomen in de woorden der wet. | | 25 Of: opdat hij hen onderrichtte of onderwees; te weten, van hun schuldigen plicht naar Gods wet. |
15 En zij vonden in de wet ageschreven, dat de HEERE door de 26hand van Mozes geboden had, dat de kinderen Israëls in loofhutten zouden wonen op het feest in de zevende maand; | | a Ex. 23:16. Lev. 23:34. Num. 29:12, enz. Deut. 16:13, 14, 15. Ex. 23:16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. Num. 29:12 Insgelijks op den vijftienden dag dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen; maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest vieren. Deut. 16:13 Het feest der loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers. Deut. 16:14 En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn. Deut. 16:15 Zeven dagen zult gij den HEERE uw God feest houden in de plaats die de HEERE verkiezen zal; want de HEERE uw God zal u zegenen in al uw inkomen en in al het werk uwer handen; daarom zult gij immers vrolijk zijn. |
26 Dat is, door den dienst. |
16 En dat zij het zouden 27luidbaar maken en een 28stem laten doorgaan door al hun steden en te Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte, en haalt 29takken van olijfbomen en takken van andere
30olieachtige bomen en takken van mirtenbomen en takken van palmbomen en takken van andere
31dichte bomen, om loofhutten te maken, als er geschreven is. | | 27 Hebr. doen horen. Zie van dit uitroepen of publiceren der feesten Gods bevel Lev. 23:4. Lev. 23:4 Deze zijn de gezette hoogtijden des HEEREN, de heilige samenroepingen, dewelke gij uitroepen zult op hun gezetten tijd. |
28 Zie van deze manier van spreken Ezra 1 op vers 1. Ezra 1:1 (kt.) IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
29 Hebr. bladeren, dat is, takken met bladeren, en zo in het volgende. Vgl. Lev. 23:40. Lev. 23:40 En op den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon geboomte, palmtakken en meien van dichte bomen, met beekwilgen, en zult voor het aangezicht des HEEREN uws Gods zeven dagen vrolijk zijn. |
30 Anders: pijnbomen. |
31 Die vol takken en bladeren zijn. |
17 Alzo ging het volk uit en zij haalden ze, en maakten zich loofhutten, een iegelijk op zijn 32dak en in hun voorhoven en in de 33voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort en op de straat van Efraïms poort. | | 32 Want de daken waren aldaar plat. Zie Deut. 22 op vers 8. Deut. 22:8 (kt.) Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand vallende, daarvan afviel. |
33 Zie 2 Kron. 33 op vers 5. 2 Kron. 33:5 (kt.) Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. |
18 En de ganse gemeente dergenen die uit de gevangenis waren wedergekomen, maakten loofhutten en woonden in die loofhutten, want de kinderen Israëls hadden 34alzo niet gedaan sinds de dagen van 35Jésua, den zoon van Nun, tot op dezen dag toe; en er was zeer grote blijdschap. | | 34 Met zulken ijver en vreugde als het volgende vers verklaart. |
35 Deze is Jozua, die Israël in het beloofde land eerst had ingevoerd. Zie het boek van Jozua. |
19 En men las in het wetboek Gods dag bij dag, van den 36eersten dag tot den laatsten dag. En zij hielden het feest zeven dagen, en op den achtsten dag den 37verbodsdag, naar het recht. | | 36 Houdende alzo dagelijks heilige vergaderingen, wat anders op den eersten en laatsten dag voornamelijk placht te geschieden. Dit was een teken van hun bijzonderen ijver en vreugde over Gods bijzondere genade en weldadigheid. Zie Lev. 23:35, 36, en vgl. Deut. 31:10, 11, 12, 13. Lev. 23:35 Op den eersten dag zal een heilige samenroeping zijn; geen dienstwerk zult gij doen. Lev. 23:36 Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. Deut. 31:10 En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten, Deut. 31:11 Als gans Israël zal komen om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods in de plaats die Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israël uitroepen voor hun oren; Deut. 31:12 Vergader het volk, de mannen en de vrouwen en de kinderkens, en uw vreemdelingen die in uw poorten zijn; opdat zij horen en opdat zij leren, en vrezen den HEERE uw God en waarnemen te doen alle woorden dezer wet. Deut. 31:13 En dat hun kinderen, die het niet geweten hebben, horen en leren om te vrezen den HEERE uw God, al de dagen die gij leeft op het land naar hetwelk gij over de Jordaan zijt heen gaande om dat te erven. |
37 Zie Lev. 23 op vers 36. Lev. 23:36 (kt.) Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. |