Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het vuur valt uit den hemel, verteert de offeranden, en de heerlijkheid des Heeren vervult den tempel, vs. 1, enz. Beschrijving der ceremoniën waarmede Salomo den tempel inwijdt, 4. Het feest der loofhutten wordt gehouden, 8. De Heere verschijnt Salomo, 12. Belooft hem Zijn gunst, met conditie van gehoorzaamheid, 17. Anders dreigt Hij zware straffen, 19. |
De heerlijkheid des HEEREN vervult den tempel |
1 ALS nu Sálomo voleind had te bidden, 1zo daalde het vuur van den hemel en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; aen de 2heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. | | 1 Tot een openbaar bewijs dat God Salomo’s gebed verhoord had. Zie gelijke voorbeelden van het vallen des vuurs uit den hemel Lev. 9:24. Richt. 6:21. 1 Kon. 18:38. 1 Kron. 21:26. Lev. 9:24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. Richt. 6:21 En de Engel des HEEREN stak het uiterste van den staf uit, die in Zijn hand was, en roerde het vlees en de ongezuurde koeken aan. Toen ging er vuur op uit de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde koeken; en de Engel des HEEREN bekwam uit zijn ogen. 1 Kon. 18:38 Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op hetwelk in de groeve was. 1 Kron. 21:26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar en hij offerde brandoffers en dankoffers. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel op het brandofferaltaar. |
a 1 Kon. 8:10, 11. 2 Kron. 5:13, 14. 1 Kon. 8:10 En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. 1 Kon. 8:11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 2 Kron. 5:13 Het geschiedde dan als zij eenpariglijk trompetten en zongen om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE, en als zij de stem verhieven met trompetten en met cimbalen en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. 2 Kron. 5:14 En de priesters konden vanwege die wolk niet staan om te dienen; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. |
2 Versta dit van de wolk, die een teken was van de bijzondere tegenwoordigheid Gods. Zie 2 Kron. 5:13, 14. Num. 14 op vers 10. 2 Kron. 5:13 Het geschiedde dan als zij eenpariglijk trompetten en zongen om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE, en als zij de stem verhieven met trompetten en met cimbalen en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. 2 Kron. 5:14 En de priesters konden vanwege die wolk niet staan om te dienen; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. Num. 14:10 (kt.) Toen zeide de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen zou. Maar de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de tent der samenkomst voor al de kinderen Israëls. |
2 En de priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN, want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. | | |
3 En als al de kinderen Israëls dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE, 3dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid. | | 3 Zie 2 Kron. 5 op vers 13, en vgl. onder, vers 6. 2 Kron. 5:13 (kt.) Het geschiedde dan als zij eenpariglijk trompetten en zongen om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE, en als zij de stem verhieven met trompetten en met cimbalen en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. vers 6 Ook stonden de priesters in hun wachten, en de Levieten met de muzikale instrumenten des HEEREN, die de koning David gemaakt had om den HEERE te loven, dat Zijn weldadigheid is in eeuwigheid, als David door hun dienst Hem prees; en de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israël stond. |
4 De koning nu en al het volk offerden slachtoffers voor het aangezicht des HEEREN. | | |
5 En de koning Sálomo offerde 4slachtoffers van runderen, twee en twintig duizend, en van 5schapen, honderd en twintig duizend. Alzo hebben de koning en het ganse volk het huis Gods ingewijd. | | 4 Namelijk ten dankoffer, gelijk verklaard wordt 1 Kon. 8:63. Van welk offer zie Lev. 3 op vers 1. 1 Kon. 8:63 En Sálomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israëls. Lev. 3:1 (kt.) EN indien zijn offerande een dankoffer is: zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN. |
5 Het Hebreeuwse woord betekent ook geiten, hoewel het meest van schapen gebruikt wordt. Zie Gen. 12 op vers 16. Lev. 1 op vers 2. Gen. 12:16 (kt.) En hij deed Abram goed om harentwil; zodat hij had schapen en runderen en ezels, en knechten en maagden, en ezelinnen en kemels. Lev. 1:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen. |
6 Ook stonden de priesters in 6hun wachten, en de Levieten met de muzikale instrumenten 7des HEEREN, die de koning David gemaakt had om den HEERE te loven, dat Zijn weldadigheid is in eeuwigheid, 8als David door 9hun dienst Hem prees; en de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israël 10stond. | | 6 Te weten naar de deling hunner beurten, die zij tevoren in de inwijding des tempels niet hadden kunnen onderhouden, 2 Kron. 5:11. 2 Kron. 5:11 En het geschiedde als de priesters uit het heilige uitgingen (want al de priesters die gevonden werden, hadden zich geheiligd, zonder de verdelingen te houden; |
7 Dat is, die ter ere Gods gemaakt waren, om Hem daarmede naar de wijze die onder de wet van God verordend en in gebruik was, te loven en te danken. |
8 Anders: door de lofzangen Davids in hun hand. Of: als David Hem prees door dezelve, te weten de muzikale instrumenten. |
9 Hebr. hun hand. |
10 Te weten in het grote of uiterste voorhof, genaamd het voorhof des volks, afgezonderd van het binnenste voorhof, waarin de priesters stonden. |
7 En 11Sálomo heiligde het middelste des voorhofs hetwelk voor het huis des HEEREN was, dewijl hij daar de brandoffers en het vette der dankoffers bereid had; want het koperen altaar dat Sálomo gemaakt had, kon het brandoffer en het spijsoffer en het 12vette niet vatten. | | 11 Zie de verklaring van dit vers 1 Kon. 8:64 in de aant. 1 Kon. 8:64 Ten zelven dage heiligde de koning het middelste des voorhofs dat vóór het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vette der dankoffers; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, was te klein om de brandoffers en de spijsoffers en het vette der dankoffers te vatten. |
12 Versta der dankoffers. Zie 1 Kon. 8:64. 1 Kon. 8:64 Ten zelven dage heiligde de koning het middelste des voorhofs dat vóór het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vette der dankoffers; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, was te klein om de brandoffers en de spijsoffers en het vette der dankoffers te vatten. |
8 Sálomo hield ook terzelfder tijd het 13feest zeven dagen, en gans Israël met hem, een zeer grote gemeente, 14van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte. | | 13 Te weten der looftenten. Zie 1 Kon. 8 op vers 65. 1 Kon. 8:65 (kt.) Terzelfder tijd ook hield Sálomo het feest, en gans Israël met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen. |
14 Dat is, van de noordpale tot de zuidpalen des lands van Kanaän. Vgl. Gen. 15:18. Joz. 13:3, 4, 5. Van de stad Hamath zie Num. 13 op vers 21, en van de rivier van Egypte, genaamd de Sichor, Joz. 13:3. Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Joz. 13:3 Van den Sichor, die vóór aan Egypte is, tot aan de landpale van Ekron tegen het noorden, dat den Kanaänieten toegerekend wordt; vijf vorsten der Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gethiet en Ekroniet, en de Avvieten. Joz. 13:4 Van het zuiden, het ganse land der Kanaänieten, en Meára, die van de Sidoniërs is, tot Afek toe, tot aan de landpale der Amorieten. Joz. 13:5 Daartoe het land der Giblieten en de ganse Libanon tegen den opgang der zon, van Baäl-Gad onder aan den berg Hermon, tot aan den ingang van Hamath. Num. 13:21 (kt.) Alzo trokken zij op en verspiedden het land, van de woestijn Zin af tot Rehob toe, waar men gaat naar Hamath. Joz. 13:3 Van den Sichor, die vóór aan Egypte is, tot aan de landpale van Ekron tegen het noorden, dat den Kanaänieten toegerekend wordt; vijf vorsten der Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gethiet en Ekroniet, en de Avvieten. |
9 En ten 15achtsten dage hielden zij een 16verbodsdag; bwant zij hielden de 17inwijding des altaars 18zeven dagen en het feest zeven dagen. | | 15 Te weten van het feest, hetwelk zeven dagen geduurd had. |
16 Dat is, een vierdag, op denwelken alle dagelijks werk verboden was. Zie Lev. 23 op vers 36. Deze dag wordt genaamd de grote dag van het feest Joh. 7:37. Lev. 23:36 (kt.) Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. |
b 1 Kon. 8:65. 1 Kon. 8:65 Terzelfder tijd ook hield Sálomo het feest, en gans Israël met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen. |
17 Zie de betekenis van dit woord Num. 7 op vers 10. Num. 7:10 (kt.) En de oversten offerden ter inwijding des altaars, ten dage als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offerande vóór het altaar. |
18 Die de dagen van het feest voorgegaan waren. |
10 Doch op den drie en twintigsten 19dag der zevende maand cliet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde en 20goedsmoeds over het goede dat de HEERE aan David en Sálomo en Zijn volk Israël gedaan had. | | 19 De dag na den verbodsdag. Want dit feest begon met den vijftienden dag der zevende maand, en eindigde met den twee en twintigste derzelver maand, Lev. 23:34. Lev. 23:34 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn. |
c 1 Kon. 8:66. 1 Kon. 8:66 Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en goedsmoeds over al het goede dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, gedaan had. |
20 Hebr. goed van hart. |
11 dAlzo volbracht Sálomo het huis des HEEREN en het huis des konings; en al wat in Sálomo’s hart gekomen was om in het huis des HEEREN en in zijn huis te maken, richtte hij voorspoediglijk uit. | | d 1 Kon. 9:1. 1 Kon. 9:1 HET geschiedde nu als Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerte van Sálomo, die hem gelust had te maken, |
God verschijnt wederom aan Sálomo |
12 En de HEERE 21verscheen Sálomo 22des nachts; en Hij zeide tot hem: Ik heb uw gebed verhoord en heb Mij deze plaats verkoren tot een offerhuis. | | 21 Te weten terstond na de volbouwing en inwijding des tempels, en na het gebed dat Salomo dan uitgesproken heeft; waarop dan gevolgd is de bouwing van het koninklijke huis. Zie 1 Kon. 9 op vers 2. 1 Kon. 9:2 (kt.) Dat de HEERE ten anderen male Sálomo verscheen, gelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was. |
22 Te weten in den droom. Vgl. 1 Kon. 3:5; 9:2. Zie van zulke Goddelijke verschijning Gen. 20:3; 28:12, mitsgaders de aantt. 1 Kon. 3:5 Te Gíbeon verscheen de HEERE Sálomo in een droom des nachts; en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. 1 Kon. 9:2 Dat de HEERE ten anderen male Sálomo verscheen, gelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was. Gen. 20:3 Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. Gen. 28:12 En hij droomde; en zie, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en zie, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. |
13 Zo Ik den hemel toesluite, dat er geen regen zij, of zo Ik den sprinkhanen 23gebiede 24het land te verteren, of zo Ik pest onder Mijn volk zende, | | 23 God wordt gezegd de onredelijke dieren te gebieden, omdat Hij dezelve verordent, voortbrengt en gebruikt om de mensen óf te straffen, als hier, Amos 9:3, óf te helpen en goed te doen, als 1 Kon. 17:4. Amos 9:3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik hen naspeuren en vandaar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik vandaar een slang gebieden, die zal hen bijten. 1 Kon. 17:4 En het zal geschieden dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb den raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen. |
24 Dat is, zijn gewas en vruchten. |
14 En Mijn volk, 25over dewelke Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigen en bidden, en 26Mijn aangezicht zoeken en zich bekeren van hun boze wegen, zo zal Ik uit den hemel horen en hun zonden vergeven en hun land 27genezen. | | 25 Dat is, die van Mij hun naam hebben, of naar Mij genaamd worden; want de vromen worden Gods kinderen, des Heeren erfdeel en Zijn eigendom genaamd. Dezelfde manier van spreken is Deut. 28:10. Amos 9:12. Deut. 28:10 En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen. Amos 9:12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet. |
26 Het aangezicht des Heeren te zoeken is Hem te leren kennen, zoals Hij Zich geopenbaard heeft in Zijn Woord, Zijn werken en tekenen Zijner genade, onder dewelke in het Oude Testament ook geweest is de ark des verbonds. Zie Ps. 24:6; 27:8. Ps. 24:6 Dat is het geslacht dergenen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob. Sela. Ps. 27:8 Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoekt Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE. |
27 Dat is, vrijmaken van alle ongedierte, van onvruchtbaarheid, van pest, enz. |
15 Nu zullen eMijn ogen open zijn en Mijn oren opmerkende, op het gebed 28dezer plaats. | | e 2 Kron. 6:40. 2 Kron. 6:40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw oren opmerkende zijn, tot het gebed dezer plaats. |
28 Zie 2 Kron. 6 op vers 40. 2 Kron. 6:40 (kt.) Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open en Uw oren opmerkende zijn, tot het gebed dezer plaats. |
16 Want 29Ik heb nu dit huis verkoren en geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar te alle dagen zijn. | | 29 Zie de aantt., dienende tot verklaring hiervan en van het volgende, op 1 Kon. 9:3, enz. 1 Kon. 9:3 (kt.) En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen. |
17 En u aangaande, zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, en doen naar alles wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult, | | |
18 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks bevestigen, gelijk als Ik een verbond met uw vader David gemaakt heb, zeggende: Geen man zal u afgesneden worden, die in Israël heerse. | | |
19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en Mijn geboden, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, verlaten, en heengaan en andere goden dienen en u voor die nederbuigen zult, | | |
20 Zo zal Ik hen uitrukken uit Mijn land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis dat Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen, en zal het tot een spreekwoord en spotrede onder alle volken maken. | | |
21 En dit huis, dat verheven zal geweest zijn, daarover zal zich eenieder die voorbijgaat, ontzetten, dat hij zal zeggen: Waarom heeft de HEERE aan dit land en aan dit huis alzo gedaan? | | |
22 En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE, hunner vaderen God, verlaten hebben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden en zich voor dezelve nedergebogen en die gediend; daarom heeft Hij al dat kwaad over hen gebracht. | | |