Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Manasses goddeloze daden |
1 MANASSE was twaalf jaar oud als hij koning werd, en regeerde vijf en vijftig jaar te Jeruzalem. |
2 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. |
3 Want hij bouwde de hoogten weder op adie zijn vader Jehizkía afgebroken had, en richtte den Baäls altaren op en maakte bossen, en boog zich neder voor al het heir des hemels en diende ze; a 2 Kon. 18:4. 2 Kron. 31:1; 32:12. |
a 2 Kon. 18:4 Hij nam de hoogten weg en brak de opgerichte beelden en roeide de bossen uit; en hij verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de kinderen Israëls tot die dagen toe aan haar gerookt hadden; en hij noemde ze Nehûstan. 2 Kron. 31:1 ALS zij nu dit alles voleind hadden, togen alle Israëlieten die er gevonden werden, uit tot de steden van Juda, en braken de opgerichte beelden en hieuwen de bossen af en wierpen de hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook in Efraïm en Manasse, totdat zij alles tenietgemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen Israëls weder, eenieder tot zijn bezitting in hun steden. 2 Kron. 32:12 Heeft niet dezelve Jehizkía Zijn hoogten en Zijn altaren weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken, zeggende: Voor het enig altaar zult gij u nederbuigen en daarop roken? |
4 bEn bouwde altaren in het huis des HEEREN, van hetwelk de HEERE gezegd had: cTe Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in eeuwigheid. b 2 Kon. 21:4. c Deut. 12:5, 11. 2 Sam. 7:13. 1 Kon. 8:29; 9:3. 2 Kron. 7:16. Ps. 132:13, 14. Jer. 32:34. |
b 2 Kon. 21:4 En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. c Deut. 12:5 Maar naar de plaats die de HEERE uw God uit al uw stammen verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen en daarheen zult gij komen; Deut. 12:11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE uw God verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles wat ik u gebied: uw brandoffers en uw slachtoffers, uw tienden en het hefoffer uwer hand en alle keur uwer geloften die gij den HEERE beloven zult. 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. 1 Kon. 8:29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. 1 Kon. 9:3 En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen. 2 Kron. 7:16 Want Ik heb nu dit huis verkoren en geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar te alle dagen zijn. Ps. 132:13 Want de HEERE heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende: Ps. 132:14 Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd. Jer. 32:34 Maar zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen. |
5 Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. |
6 En hij deed zijn zonen ddoor het vuur gaan in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht en toverde, en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaars; hij deed zeer veel kwaad in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. d Lev. 18:21. Deut. 18:10. 2 Kon. 16:3. 2 Kron. 28:3. |
d Lev. 18:21 En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, 2 Kon. 16:3 Want hij wandelde in den weg der koningen van Israël; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen die de HEERE voor de kinderen Israëls verdreven had. 2 Kron. 28:3 Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. |
7 Hij stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld die hij gemaakt had, in het huis Gods, van hetwelk God gezegd had tot David en tot zijn zoon Sálomo: In dit huis en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen Israëls verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten tot in eeuwigheid; |
8 En Ik zal den voet van Israël niet meer doen wijken van het land dat Ik uw vaderen besteld heb; alleenlijk zo zij waarnemen te doen al hetgeen dat Ik hun geboden heb, naar de ganse wet en inzettingen en rechten door de hand van Mozes. |
9 Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. |
Manasses bekering |
10 De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk, maar zij merkten daar niet op. |
11 Daarom ebracht de HEERE over hen de krijgsoversten die de koning van Assyrië had, dewelke Manasse gevangennamen onder de doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen en voerden hem naar Babel. e Deut. 28:36. Job 36:8. |
e Deut. 28:36 De HEERE zal u, mitsgaders uw koning dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen. Job 36:8 En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden der ellende, |
12 En als Hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des HEEREN zijns Gods ernstiglijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht van den God zijner vaderen, |
13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem in zijn koninkrijk. Toen kende Manasse, dat de HEERE God is. |
14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids, aan de westzijde van Gihon in het dal en tot den ingang van de Vispoort, en omsingelde Ofel en verhief dien zeer; hij legde ook krijgsoversten in alle vaste steden in Juda. |
15 En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren die hij gebouwd had op den berg van het huis des HEEREN en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad. |
16 En hij richtte het altaar des HEEREN toe en offerde daarop dankoffers en lofoffers, en zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. |
17 Maar het volk offerde nog op de hoogten, hoewel aan den HEERE hun God. |
18 Het overige nu der geschiedenissen van Manasse, en zijn gebed tot zijn God, ook de woorden der zieners, die tot hem gesproken hebben in den Naam des HEEREN, des Gods van Israël, zie, die zijn in de geschiedenissen der koningen van Israël; |
19 En zijn gebed en hoe God Zich van hem heeft laten verbidden, ook al zijn zonde en zijn overtreding, en de plaatsen waar hij hoogten opgebouwd en bossen en gesneden beelden gesteld heeft, eer hij vernederd werd, zie, dat is beschreven in de woorden der zieners. |
20 En Manasse ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in zijn huis; en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. |
De goddeloze koning Amon |
21 fAmon was twee en twintig jaar oud als hij koning werd, en regeerde twee jaren te Jeruzalem. f 2 Kon. 21:19. |
f 2 Kon. 21:19 Amon was twee en twintig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullémet, een dochter van Haruz, van Jotba. |
22 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vader Manasse gedaan had; want Amon offerde aan al de gesneden beelden die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze. |
23 Maar hij vernederde zich niet voor het aangezicht des HEEREN, gelijk Manasse, zijn vader, zich vernederd had; maar deze Amon vermenigvuldigde de schuld. |
24 En zijn knechten maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn huis. |
25 Maar het volk des lands sloeg hen allen die de verbintenis tegen den koning Amon gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon Josía koning in zijn plaats. |