Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Filistijnen slaan het leger der Israëlieten, vs. 1, enz. Sauls drie zonen worden verslagen, 2. Saul begeert van zijn wapendrager dat hij hem doorsteekt; toen hij dat weigerde, zo doorsteekt Saul zichzelven, 4. De wapendrager doorsteekt ook zichzelven, 5. Sauls ganse huis komt om, 6. De Israëlieten verlaten hun steden, uit vrees der Filistijnen, die dezelve innemen, 7. Zij vinden Saul en zijn zonen dood liggende op het gebergte Gilboa, 8. Zij houwen zijn hoofd af, en zenden hetzelve met zijn wapenen rondom in hun land, 9. Daarna stellen zij dezelve in het huis van hun god, en zijn hoofdschedel hechten zij in het huis van Dagon, 10. Die van Jabes in Gilead nemen de lichamen van Saul en zijn zonen, en begraven hun beenderen aldaar, en vasten zeven dagen, 11. Waarom God Saul aldus heeft laten omkomen, 13. |
Dood van Saul en zijn drie zonen |
1 EN1 de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen Israëls vloden voor het aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen op het gebergte 2Gilbóa. | | 1 Zie de verklaring van dit hoofdstuk 1 Samuël 31, hetwelk bijna van woord tot woord met dit hoofdstuk overeenkomt. 1 Samuël 31 DE Filistijnen dan streden tegen Israël; en de mannen Israëls vloden voor het aangezicht der Filistijnen en vielen verslagen op het gebergte Gilbóa. |
2 Zie de aant. op 1 Sam. 28:4. 1 Sam. 28:4 (kt.) En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem; en Saul vergaderde gans Israël, en zij legerden zich op Gilbóa. |
2 En de Filistijnen hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jónathan en Abinádab en Malchi-Sua, de zonen van Saul. | | |
3 En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de schutters met de bogen troffen hem aan; en 3hij vreesde zeer voor de schutters. | | 3 Zie de aant. op 1 Sam. 31:3. 1 Sam. 31:3 (kt.) En de strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen die met den boog schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de schutters. |
4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen niet komen en 4met mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard en viel daarin. | | 4 Te weten, indien ik levend in hun handen kwam te vervallen. |
5 Toen zijn wapendrager zag dat Saul dood was, zo viel hij ook in het zwaard en stierf. | | |
6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook 5zijn ganse huis is tegelijk gestorven. | | 5 Versta allen die bij hem waren; want Isboseth is niet verslagen, gelijk uit 2 Samuël 2 af te leiden is. Zie 1 Sam. 31:6. Ook zo is Mefiboseth, de zoon van Jonathan, overgebleven, van wiens nakomelingen zie 1 Kron. 8:34; 9:40. 2 Samuël 2 EN het geschiedde daarna, dat David den HEERE vraagde, zeggende: Zal ik optrekken in een der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem: Trek op. En David zeide: Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide: Naar Hebron. 1 Sam. 31:6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen en zijn wapendrager, ook al zijn mannen te dienzelven dage tegelijk. 1 Kron. 8:34 En Jónathans zoon was Merib-baäl, en Merib-baäl gewon Micha. 1 Kron. 9:40 En Jónathans zoon was Merib-baäl, en Merib-baäl gewon Micha. |
7 Als al de mannen Israëls die in het dal waren, zagen dat zij gevloden waren en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. | | |
8 Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen liggende op het gebergte Gilbóa. | | |
9 En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen; en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om dit te boodschappen aan hun afgoden en aan het volk. | | |
10 aEn zij legden zijn wapenen in het huis huns gods; en 6zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon. | | a 1 Sam. 31:10. 1 Sam. 31:10 En zij legden zijn wapenen in het huis van Astharoth, en zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San. |
6 Maar het dode lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-Sean, 1 Sam. 31:10. 1 Sam. 31:10 En zij legden zijn wapenen in het huis van Astharoth, en zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San. |
11 Als geheel 7Jabes in Gilead hoorde alles wat de Filistijnen Saul gedaan hadden, | | 7 Zie de aant. op Richt. 21:8. Richt. 21:8 (kt.) En zij zeiden: Is er iemand van de stammen Israëls, die niet opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En zie, van Jabes in Gilead was niemand opgekomen in het leger, tot de gemeente. |
12 Zo maakten zich alle strijdbare mannen op en zij namen het lichaam van Saul en de lichamen zijner zonen en zij brachten ze te Jabes; en 8zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes en 9zij vastten 10zeven dagen. | | 8 Te weten, nadat zij eerst de lichamen gebrand hadden, 1 Sam. 31:12. 1 Sam. 31:12 Zo maakten zich op alle strijdbare mannen en gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen van zijn zonen van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes en brandden hen aldaar. |
9 Aldus betonende hun droefenis. |
10 Versta dit alzo niet, alsof zij zeven dagen en nachten aaneen gevast hadden, maar zeven na elkander komende dagen, telkens tot den avond toe. |
13 Alzo stierf Saul 11in zijn overtreding waarmede hij overtreden had 12tegen den HEERE, tegen het woord des HEEREN, hetwelk hij niet gehouden had; en ook bomdat hij 13de waarzegster gevraagd had, haar zoekende, | | 11 Anders: om zijner misdaad wil. Vgl. Num. 27:3. Num. 27:3 Onze vader is gestorven in de woestijn, en hij is niet geweest in het midden van de vergadering dergenen die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in de vergadering van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven en had geen zonen. |
12 Als namelijk God Saul duidelijk geboden had de Amalekieten gans uit te roeien en te verbannen, 1 Sam. 15:18. Hier wordt de vervulling van het dreigement, aldaar gedaan, beschreven. 1 Sam. 15:18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve tenietdoet. |
b 1 Sam. 28:8. 1 Sam. 28:8 En Saul verstelde zich en trok andere klederen aan, en ging heen en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot de vrouw; en hij zeide: Voorzeg mij toch door den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen dien ik tot u zeggen zal. |
13 Zie de aant. op Lev. 19:31. Lev. 19:31 (kt.) Gij zult u niet keren tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE uw God. |
14 En den HEERE niet gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk tot David, den zoon van Isaï. | | |