Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van Adam tot Abraham |
1 ADAMa, Seth, Enos, a Gen. 5:3, 4. |
a Gen. 5:3 En Adam leefde honderd en dertig jaar en gewon een zoon
naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn naam Seth. Gen. 5:4 En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. |
2 Kenan, Mahaláleël, Jered, |
3 Henoch, Methúsalah, Lamech, |
4 Noach, Sem, Cham en
Jafeth. |
5 De bkinderen van Jafeth waren Gomer en Magog en Madái en Javan en Tubal, en Mesech en Tiras. b Gen. 10:2, enz. |
b Gen. 10:2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en Tiras. |
6 En de kinderen van Gomer waren Askenaz en Difath en Togárma. |
7 En de kinderen van Javan waren Elísa en Tarsísa, Chittim en Dodanim. |
8 De kinderen van cCham waren Cusch en Mizráïm, Put en Kanaän. c Gen. 10:6, enz. |
c Gen. 10:6 En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän. |
9 En de kinderen van Cusch waren Seba en Havíla en Sabta en Ráëma en Sábtecha; en de kinderen van Ráëma waren Scheba en Dedan. |
10 Cusch nu gewon Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde. |
11 En Mizráïm gewon de Ludieten en de Anamieten en de Lehabieten en de Naftuchieten, |
12 En de Pathrusieten en de Kasluchieten (van dwelke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Kaftorieten. d Gen. 10:14. |
d Gen. 10:14 En Pathrusim, en Kasluchim, vanwaar de Filistijnen uitgekomen zijn, en Kaftorim. |
13 Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, |
14 En den Jebusiet en den Amoriet en den Girgasiet, |
15 En den Heviet en den Arkiet en den Siniet, |
16 En den Arvadiet en den Zemariet en den Hamathiet. |
17 De ekinderen van Sem waren Elam en Assur en Arfachsad en Lud en Aram, en Uz en Hul en Gether en Mesech. e Gen. 10:22, enz. |
e Gen. 10:22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud en Aram. |
18 Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber. |
19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. |
20 En Joktan gewon Almódad en Selef, en Hazarmávet en Jerah, |
21 En Hadóram en Uzal en Dikla, |
22 En Ebal en Abímaël en Scheba, |
23 En Ofir en Havíla en Jobab. Al dezen waren zonen van Joktan. |
24 fSem, Arfachsad, Selah, f Gen. 11:10, enz. Luk. 3:34. |
f Gen. 11:10 Dit zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaar oud en gewon Arfachsad, twee jaar na den vloed. Luk. 3:34 Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor, |
25 Heber, Peleg, Rehu, |
26 Serug, Nahor, Terah, |
27 Abram; die is Abraham. |
De kinderen van Abraham |
28 gDe kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël. g Gen. 16:15; 21:2. |
g Gen. 16:15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, dien Hagar gebaard had, Ismaël. Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. |
29 Dit zijn hun geboorten: hde eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar en Adbeël en Mibsam, h Gen. 25:13, enz. |
h Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, |
30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema, |
31 Jetur, Nafis en Kedma; dezen zijn de kinderen van Ismaël. |
32 De ikinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimran en Joksan en Medan en Midian en Jisbak en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan. i Gen. 25:2. |
i Gen. 25:2 En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. |
33 De kinderen van Midian nu waren Efa en Efer en Henoch en Abída en Eldáä. Die allen waren zonen van Ketûra. |
34 Abraham nu gewon Izak. De kzonen van Izak waren Ezau en Israël. k Gen. 25:21, 24, enz. |
k Gen. 25:21 En Izak bad den HEERE zeer, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet Zich van hem verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. Gen. 25:24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, zie, zo waren tweelingen in haar buik. |
De kinderen van Ezau |
35 En lde kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuël en Jehus en Jáëlam en Korach. l Gen. 36:10, en vervolgens, want aldaar wordt dit geslachtsregister verhaald. |
l Gen. 36:10 Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezaus huisvrouw; Rehuël, de zoon van Basmath, Ezaus huisvrouw. |
36 De kinderen van Elifaz waren Theman en Omar, Zefi en Gáëtam, Kenaz en Timna en Amalek. |
37 De kinderen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza. |
38 De kinderen van Seïr nu waren Lotan en Sobal en Zibeon en Ana, en Dison en Ezer en Disan. |
39 De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna. |
40 De kinderen van Sobal waren Aljan en Manáhath en Ebal, Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana. |
41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamran en Esban en Jithran en Cheran. |
42 De kinderen van Ezer waren Bilhan en Záävan en
Jáäkan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran. |
De koningen van Edom |
43 Dit nu zijn de koningen die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhába. |
44 En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. |
45 En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats. |
46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith. |
47 En Hadad stierf, en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats. |
48 En Samla stierf, en Saul, van Rehobôth aan de rivier, regeerde in zijn plaats. |
49 En Saul stierf, en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. |
50 Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van Matred, dochter van Mezahab. |
51 Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth, |
52 De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon, |
53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar, |
54 De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom. |