Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. |
2 Daarna zond Sálomo tot Hiram, zeggende: |
3 Gij weet dat mijn vader David den Naam des HEEREN zijns Gods geen huis kon bouwen vanwege den oorlog waarmede zij hem omsingelden, totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen gaf. |
4 Maar nu heeft de HEERE mijn God mij van rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder en geen bejegening van kwaad. |
5 En zie, ik denk voor den Naam des HEEREN mijns Gods een huis te bouwen; gelijk als de HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. |
6 Zo gebied nu dat men mij ceders uit Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven naar al wat gij zeggen zult; want gij weet dat onder ons niemand is die weet hout te houwen gelijk de Sidoniërs. |
7 En het geschiedde als Hiram de woorden van Sálomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, en zeide: Gezegend zij de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft over dit grote volk. |
8 En Hiram zond tot Sálomo, zeggende: Ik heb gehoord waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederhout en met het dennenhout. |
9 Mijn knechten zullen ze afbrengen van den Libanon aan de zee; en ik zal ze op vlotten over de zee doen voeren tot die plaats die gij aan mij ontbieden zult, en zal die aldaar losmaken, en gij zult ze wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. |
10 Alzo gaf Hirom Sálomo cederhout en dennenhout, naar al zijn wil. |
11 En Sálomo gaf Hiram twintigduizend kor tarwe tot spijze van zijn huis en twintig kor gestoten olie; zulks gaf Sálomo aan Hiram jaar op jaar. |
12 De HEERE dan gaf Sálomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem gesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen Sálomo, en zij beiden maakten een verbond. |
13 En de koning Sálomo deed een uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertigduizend man. |
14 En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram was over dit uitschot. |
15 Daartoe had Sálomo zeventigduizend die last droegen, en tachtigduizend houwers op het gebergte. |
16 Behalve de oversten van Sálomo’s bestelden, die over dat werk waren, drieduizend en driehonderd, die heerschappij hadden over het volk hetwelk dat werk deed. |
17 Als nu de koning het gebood, zo voerden zij grote stenen toe, kostelijke stenen, gehouwen stenen, om den grond van dat huis te leggen. |
18 En de bouwlieden van Sálomo en de bouwlieden van Hirom en de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe en de stenen, om dat huis te bouwen. |