Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Lukas 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Het aren plukken op den sabbat
1 ENa het geschiedde op den tweeden eersten sabbat, dat Hij door het gezaaide ging, en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze, die wrijvende met de handen. a Deut. 23:25. Matth. 12:1. Mark. 2:23. verwijsteksten
2 En sommigen der farizeeën zeiden tot hen: Waarom doet gij bwat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten? b Ex. 20:10. verwijsteksten
3 En Jezus hun antwoordende, zeide: Hebt gij ook dat niet gelezen, hetwelk cDavid deed wanneer hem hongerde en dengenen die met hem waren? c 1 Sam. 21:6. verwijsteksten
4 Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, en de toonbroden genomen en gegeten heeft, en ook gegeven dengenen die met hem waren, welke niet zijn geoorloofd te eten, ddan alleen den priesters? d Lev. 24:9. verwijsteksten
5 En Hij zeide tot hen: eDe Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat. e Matth. 12:8. Mark. 2:28. verwijsteksten
 
De tweede genezing op den sabbat
6 fEn het geschiedde ook op een anderen sabbat, dat Hij in de synagoge ging en leerde. En daar was een mens, en zijn rechterhand was dor. f Matth. 12:9. Mark. 3:1. verwijsteksten
7 En de schriftgeleerden en de farizeeën namen Hem waar, of Hij op den sabbat genezen zou, opdat zij enige beschuldiging tegen Hem mochten vinden.
8 Doch Hij kende hun gedachten, en zeide tot den mens die de dorre hand had: Rijs op en sta in het midden. En hij opgestaan zijnde, stond overeind.
9 Zo zeide dan Jezus tot hen: Ik zal u vragen: Wat is geoorloofd op de sabbatten? Goed te doen of kwaad te doen? Een mens te behouden of te verderven?
10 En hen allen rondom aangezien hebbende, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij deed alzo; gen zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere. g 1 Kon. 13:6. verwijsteksten
11 En zij werden vervuld met uitzinnigheid, en spraken tezamen met elkander wat zij Jezus doen zouden.
 
De roeping der twaalve
12 hEn het geschiedde in die dagen, dat Hij uitging naar den berg om te bidden, en Hij bleef den nacht over in het gebed tot God. h Matth. 14:23. verwijsteksten
13 iEn als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: i Matth. 10:1. Mark. 3:13; 6:7. Luk. 9:1. verwijsteksten
14 Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde, en Andréas, zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholoméüs;
15 Matthéüs en Thomas, Jakobus, den zoon van Alféüs, en Simon genaamd Zelótes;
16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskáriot, die ook de verrader geworden is.
 
De toeloop der schare
17 kEn met hen afgekomen zijnde, stond Hij op een vlakke plaats, en met Hem de schare Zijner discipelen, en een grote menigte des volks van geheel Judéa en Jeruzalem, en van den zeekant van Tyrus en Sidon, k Matth. 4:25. Mark. 3:7. verwijsteksten
18 Die gekomen waren om Hem te horen en om van hun ziekten genezen te worden, en die van onreine geesten gekweld waren; en zij werden genezen.
19 En al de schare zocht Hem aan te raken; lwant er ging kracht van Hem uit, en Hij genas hen allen. l Mark. 5:30. verwijsteksten
 
De zaligsprekingen
20 mEn Hij Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen; want uwe is het Koninkrijk Gods. m Matth. 5:2. verwijsteksten
21 nZalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. oZalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen. n Jes. 65:13. o Jes. 61:3; 66:10. verwijsteksten
22 pZalig zijt gij wanneer u de mensen haten, en wanneer zij u afscheiden en smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des mensen wil. p Matth. 5:11. 1 Petr. 2:19; 3:14; 4:14. verwijsteksten
23 qVerblijdt u in dien dag en zijt vrolijk; want zie, uw loon is groot in den hemel; rwant hun vaders deden desgelijks den profeten. q Hand. 5:41. r Hand. 7:51. verwijsteksten
24 sMaar wee u, gij rijken; want gij hebt uw troost weg. s Amos 6:1, 8. verwijsteksten
25 tWee u die verzadigd zijt; want gij zult hongeren. Wee u die nu lacht; vwant gij zult treuren en wenen. t Jes. 65:13. v Jak. 4:9; 5:1. verwijsteksten
26 Wee u wanneer al de mensen wel van u spreken; want hun vaders deden desgelijks den valsen profeten.
 
Hebt uw vijanden lief
27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: xHebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. x Ex. 23:4. Spr. 25:21. Matth. 5:44. Rom. 12:20. 1 Kor. 4:12. verwijsteksten
28 Zegent degenen die u vervloeken, en ybidt voor degenen die u geweld doen. y Luk. 23:34. Hand. 7:60. verwijsteksten
29 zDengene die u aan de wang slaat, bied ook de andere; en dengene die u den mantel neemt, verhinder ook den rok niet te nemen. z 1 Kor. 6:7. verwijsteksten
30 aMaar geef een iegelijk die van u begeert; en van dengene die het uwe neemt, eis niet weder. a Deut. 15:7. Matth. 5:42. verwijsteksten
31 bEn gelijk gij wilt dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks. b Matth. 7:12. verwijsteksten
32 cEn indien gij liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen die hen liefhebben. c Matth. 5:46. verwijsteksten
33 En indien gij goeddoet dengenen die u goeddoen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars doen hetzelve.
34 dEn indien gij leent dengenen van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaars, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. d Deut. 15:8. Matth. 5:42. verwijsteksten
35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult ekinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. e Matth. 5:45. verwijsteksten
36 Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.
 
De splinter en de balk
37 fEn oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden; verdoemt niet, en gij zult niet verdoemd worden; laat los, en gij zult losgelaten worden. f Matth. 7:1. Rom. 2:1. 1 Kor. 4:5. verwijsteksten
38 gGeeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; hwant met dezelfde maat waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden. g Spr. 10:22; 19:17. h Matth. 7:2. Mark. 4:24. verwijsteksten
39 En Hij zeide tot hen een gelijkenis: iKan ook wel een blinde een blinde op den weg leiden? Zullen zij niet beiden in de gracht vallen? i Jes. 42:19. Matth. 15:14. verwijsteksten
40 kDe discipel is niet boven zijn meester; maar een iegelijk volmaakt discipel zal zijn gelijk zijn meester. k Matth. 10:24. Joh. 13:16; 15:20. verwijsteksten
41 lEn wat ziet gij den splinter die in uws broeders oog is, en den balk die in uw eigen oog is, merkt gij niet? l Matth. 7:3. verwijsteksten
42 Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe dat ik den splinter die in uw oog is, uitdoe, daar gij zelf den balk die in uw oog is, niet ziet? Gij geveinsde, mdoe eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien om den splinter uit te doen die in uws broeders oog is. m Spr. 18:17. verwijsteksten
 
De boom en zijn vruchten
43 nWant het is geen goede boom, die kwade vrucht voortbrengt, en geen kwade boom, die goede vrucht voortbrengt. n Matth. 7:17; 12:33. verwijsteksten
44 Want een iegelijke boom wordt uit zijn eigen vrucht gekend; owant men leest geen vijgen van doornen, en men snijdt geen druif van bramen. o Matth. 7:16. verwijsteksten
45 pDe goede mens brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten, en de kwade mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten; qwant uit den overvloed des harten spreekt zijn mond. p Matth. 12:35. q Matth. 12:34. verwijsteksten
 
De wijze en de dwaze bouwer
46 rEn wat noemt gij Mij Heere, Heere, en doet niet hetgeen dat Ik zeg? r Mal. 1:6. Matth. 7:21; 25:11. Luk. 13:25. Rom. 2:13. Jak. 1:22. verwijsteksten
47 sEen iegelijk die tot Mij komt en Mijn woorden hoort en dezelve doet, Ik zal u tonen wien hij gelijk is. s Matth. 7:24. verwijsteksten
48 Hij is gelijk een mens die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en legde het fundament op een steenrots; als nu de hoge vloed kwam, zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen; want het was op de steenrots gegrond.
49 Maar die ze gehoord en niet gedaan zal hebben, is gelijk een mens die een huis bouwde op de aarde zonder fundament; tegen hetwelk de waterstroom aansloeg, en het viel terstond, en de val van datzelve huis was groot.

Einde Lukas 6