Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MIJN zoon, merk op mijn wijsheid; neig uw oor tot mijn
verstand; |
2 Opdat gij alle bedachtzaamheid behoudt, en uw lippen wetenschap bewaren. |
3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; |
4 Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. |
5 Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. |
6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt. |
7 Nu dan, gij kinderen, hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds. |
8 Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis, |
9 Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren den wrede; |
10 Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden, |
11 En gij in uw laatste brult, als uw vlees en uw lijf verteerd is, |
12 En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad, |
13 En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oor geneigd tot mijn leraars! |
14 Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering. |
15 Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput. |
16 Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten; |
17 Laat ze uwe alleen zijn, en van geen vreemden met u. |
18 Uw springader zij gezegend, en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd; |
19 Een zeer lieflijke hinde en aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijde dronken maken; dool steeds in haar liefde. |
20 En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen? |
21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. |
22 Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonde zal hij vastgehouden worden. |
23 Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen. |