Statenvertaling.nl

trommius

Zoeken Statenvertaling en kanttekeningen – micha

Via deze pagina kunt u online zoeken in de Bijbeltekst en kanttekeningen van de Statenvertaling (editie GBS). U kunt zoeken op één of meer woorden of delen van woorden. De zoekresultaten worden direct onder de zoekopdracht getoond en kunnen ook per Bijbelboek worden geraadpleegd. Vanuit de zoekresultaten kunt u de gevonden Bijbelgedeelten en/of kanttekeningen raadplegen. Via de pijltoetsen in uw browser kunt u terugkeren naar een eerder getoond scherm.

Zoekwoord(en):      (tip: kies zo min mogelijk woorden)
Tekst bevat: 
Zoeken op:  
Zoeken in:  
 

Zoekresultaten per Bijbelboek (aantal verzen)

Num (1)    Richt (19)    1 Sam (9)    2 Sam (8)    1 Kon (9)    2 Kon (1)    1 Kron (17)    2 Kron (13)    Ezra (1)    Neh (5)    Jer (3)    Dan (3)    Micha (1)    Jud (1)    Openb (1)    Totaal OT (90)    Totaal NT (2)    Alle Bijbelboeken (92)
 

Alle Bijbelboeken: zoekresultaten 1-50 (van 92)

Volgende

Num. 13:13    (idem met kt.)   Van den stam van Aser Sethur, de zoon van Michaël.

Richt. 17:1    (idem met kt.)   EN er was een man van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Micha.

Richt. 17:4    (idem met kt.)   Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder weder. En zijn moeder nam tweehonderd zilverlingen en gaf ze den goudsmid; die maakte daarvan een gesneden beeld en een gegoten beeld; dat was in het huis van Micha.

Richt. 17:5    (idem met kt.)   En de man Micha had een godshuis; en hij maakte een efod en terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware.

Richt. 17:8    (idem met kt.)   En deze man was uit die stad, uit Bethlehem-Juda getogen om te verkeren waar hij gelegenheid zou vinden. Als hij nu kwam aan het gebergte van Efraïm tot aan het huis van Micha, om zijn weg te gaan,

Richt. 17:9    (idem met kt.)   Zo zeide Micha tot hem: Vanwaar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben een Leviet van Bethlehem-Juda, en ik wandel om te verkeren waar ik gelegenheid zal vinden.

Richt. 17:10    (idem met kt.)   Toen zeide Micha tot hem: Blijf bij mij en zijt mij tot een vader en tot een priester; en ik zal u jaarlijks geven tien zilverlingen en orde van klederen en uw leeftocht. Alzo ging de Leviet met hem.

Richt. 17:12    (idem met kt.)   En Micha vulde de hand van den Leviet, dat hij hem tot een priester werd; alzo was hij in het huis van Micha.

Richt. 17:13    (idem met kt.)   Toen zeide Micha: Nu weet ik dat de HEERE mij weldoen zal, omdat ik dezen Leviet tot een priester heb.

Richt. 18:2    (idem met kt.)   Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, mannen die strijdbaar waren, van Zora en van Estháol, om het land te verspieden en dat te doorzoeken; en zij zeiden tot hen: Gaat, doorzoekt het land. En zij kwamen aan het gebergte van Efraïm tot aan het huis van Micha en vernachtten aldaar.

Richt. 18:3    (idem met kt.)   Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij de stem van den jongeling, den Leviet; en zij weken daarheen en zeiden tot hem: Wie heeft u hier gebracht en wat doet gij alhier en wat hebt gij hier?

Richt. 18:4    (idem met kt.)   En hij zeide tot hen: Zo en zo heeft Micha mij gedaan; en hij heeft mij gehuurd en ik ben hem tot een priester.

Richt. 18:13    (idem met kt.)   En vandaar togen zij door naar het gebergte van Efraïm, en zij kwamen tot aan het huis van Micha.

Richt. 18:15    (idem met kt.)   Toen weken zij daarheen en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet, ten huize van Micha; en zij vraagden hem naar vrede.

Richt. 18:18    (idem met kt.)   Als die nu ten huize van Micha waren ingegaan en het gesneden beeld, den efod en de terafim en het gegoten beeld weggenomen hadden, zo zeide de priester tot hen: Wat doet gijlieden?

Richt. 18:22    (idem met kt.)   Als zij nu ver van Micha’s huis gekomen waren, zo werden de mannen, zijnde in de huizen die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen en zij achterhaalden de kinderen van Dan.

Richt. 18:23    (idem met kt.)   En zij riepen de kinderen van Dan na, dewelke hun aangezichten omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt?

Richt. 18:26    (idem met kt.)   Alzo gingen de kinderen van Dan huns weegs; en Micha, ziende dat zij sterker waren dan hij, zo keerde hij om en kwam weder tot zijn huis.

Richt. 18:27    (idem met kt.)   Zij dan namen wat Micha gemaakt had, en den priester dien hij gehad had, en kwamen te Laïs, tot een stil en zeker volk, en sloegen hen met de scherpte des zwaards, en de stad verbrandden zij met vuur.

Richt. 18:31    (idem met kt.)   Alzo stelden zij onder zich het gesneden beeld van Micha, dat hij gemaakt had, al de dagen dat het huis Gods te Silo was.

1 Sam. 14:49    (idem met kt.)   De zonen van Saul nu waren: Jónathan en Jisvi en Malchi-Sua; en de namen zijner twee dochters waren deze: de naam der eerstgeborene was Merab en de naam der kleinste Michal.

1 Sam. 18:20    (idem met kt.)   Doch Michal, de dochter van Saul, had David lief. Toen dat Saul te kennen werd gegeven, zo was die zaak recht in zijn ogen.

1 Sam. 18:27    (idem met kt.)   Toen maakte zich David op, en hij en zijn mannen gingen heen en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd mannen en David bracht hun voorhuiden, en men leverde ze den koning volkomenlijk, opdat hij schoonzoon des konings worden zou. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal ter vrouw.

1 Sam. 18:28    (idem met kt.)   En Saul zag en merkte dat de HEERE met David was; en Michal, de dochter van Saul, had hem lief.

1 Sam. 19:11    (idem met kt.)   Maar Saul zond boden heen tot Davids huis, dat zij hem bewaarden en dat zij hem des morgens doodden. Dit gaf Michal, zijn huisvrouw, David te kennen, zeggende: Indien gij uw ziel dezen nacht niet behoedt, zo zult gij morgen gedood worden.

1 Sam. 19:12    (idem met kt.)   En Michal liet David door een venster neder, en hij ging heen en vluchtte en ontkwam.

1 Sam. 19:13    (idem met kt.)   En Michal nam een beeld en zij legde het in het bed, en zij legde een geitenvel aan zijn hoofdpeluw, en dekte het met een kleed toe.

1 Sam. 19:17    (idem met kt.)   Toen zeide Saul tot Michal: Waarom hebt gij mij alzo bedrogen en hebt mijn vijand laten gaan, dat hij ontkomen is? Michal nu zeide tot Saul: Hij zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik u doden?

1 Sam. 25:44    (idem met kt.)   Want Saul had zijn dochter Michal, de huisvrouw van David, gegeven aan Palti, den zoon van Laïs, die van Gallim was.

2 Sam. 3:13    (idem met kt.)   En hij zeide: Wel, ik zal een verbond met u maken; doch één ding begeer ik van u, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal, Sauls dochter, tevoren inbrengt, als gij komt om mijn aangezicht te zien.

2 Sam. 3:14    (idem met kt.)   Ook zond David boden tot Isbóseth, den zoon van Saul, zeggende: Geef mij mijn huisvrouw Michal, die ik mij met honderd voorhuiden der Filistijnen ondertrouwd heb.

2 Sam. 6:16    (idem met kt.)   En het geschiedde als de ark des HEEREN in de stad Davids kwam, dat Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij nu den koning David zag springende en huppelende voor het aangezicht des HEEREN, verachtte zij hem in haar hart.

2 Sam. 6:20    (idem met kt.)   Als nu David wederkwam om zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls dochter, uit, David tegemoet en zeide: Hoe is heden de koning van Israël verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele lieden zich onbeschaamdelijk ontbloot!

2 Sam. 6:21    (idem met kt.)   Maar David zeide tot Michal: Voor het aangezicht des HEEREN, Die mij verkoren heeft vóór uw vader en vóór zijn ganse huis, mij instellende tot een voorganger over het volk des HEEREN, over Israël; ja, ik zal spelen voor het aangezicht des HEEREN.

2 Sam. 6:23    (idem met kt.)   Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe.

2 Sam. 9:12    (idem met kt.)   Mefibóseth nu had een kleinen zoon, wiens naam was Micha; en allen die in het huis van Ziba woonden, waren Mefibóseths knechten.

2 Sam. 21:8    (idem met kt.)   Maar de koning nam de twee zonen van Rizpa, dochter van Aja, die zij Saul gebaard had, Armóni en Mefibóseth; daartoe de vijf zonen van Michals zuster, Sauls dochter, die zij Adriël, den zoon van Barzillai den Meholathiet, gebaard had;

1 Kon. 22:8    (idem met kt.)   Toen zeide de koning van Israël tot Jósafat: Er is nog één man om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Jósafat zeide: De koning zegge niet alzo.

1 Kon. 22:9    (idem met kt.)   Toen riep de koning van Israël een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla.

1 Kon. 22:13    (idem met kt.)   De bode nu die heengegaan was om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten zijn uit één mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het goede.

1 Kon. 22:14    (idem met kt.)   Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, hetgeen dat de HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken.

1 Kon. 22:15    (idem met kt.)   Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken of zullen wij het nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal hen in de hand des konings geven.

1 Kon. 22:24    (idem met kt.)   Toen trad Zedekía, de zoon van Kenáäna, toe en sloeg Micha op de kinnebak; en hij zeide: Door wat weg is de Geest des HEEREN van mij doorgegaan om u aan te spreken?

1 Kon. 22:25    (idem met kt.)   En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelven dag, als gij zult gaan van kamer in kamer om u te versteken.

1 Kon. 22:26    (idem met kt.)   De koning van Israël nu zeide: Neem Micha en breng hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings;

1 Kon. 22:28    (idem met kt.)   En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken. Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegader.

2 Kon. 22:12    (idem met kt.)   En de koning gebood Hilkía, den priester, en Ahíkam, den zoon van Safan, en Achbor, den zoon van Michája, en Safan, den schrijver, en Asája, den knecht des konings, zeggende:

1 Kron. 5:5    (idem met kt.)   Zijn zoon Micha; zijn zoon Reája; zijn zoon Baäl;

1 Kron. 5:13    (idem met kt.)   Hun broeders nu, naar hun vaderlijke huizen, waren Michaël en Mesullam en Seba en Jorai en Jachan en Zia en Heber, zeven.

1 Kron. 5:14    (idem met kt.)   Dezen zijn de kinderen van Abicháïl, den zoon van Huri, den zoon van Jaróah, den zoon van Gilead, den zoon van Michaël, den zoon van Jesísai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz.

Alle Bijbelboeken: zoekresultaten 1-50 (van 92)

Volgende
 

Naar zoekresultaten per Bijbelboek

Naar top van deze pagina