Statenvertaling.nl

trommius

Zoeken Statenvertaling en kanttekeningen – huis

Via deze pagina kunt u online zoeken in de Bijbeltekst en kanttekeningen van de Statenvertaling (editie GBS). U kunt zoeken op één of meer woorden of delen van woorden. De zoekresultaten worden direct onder de zoekopdracht getoond en kunnen ook per Bijbelboek worden geraadpleegd. Vanuit de zoekresultaten kunt u de gevonden Bijbelgedeelten en/of kanttekeningen raadplegen. Via de pijltoetsen in uw browser kunt u terugkeren naar een eerder getoond scherm.

Zoekwoord(en):      (tip: kies zo min mogelijk woorden)
Tekst bevat: 
Zoeken op:  
Zoeken in:  
 

Zoekresultaten per Bijbelboek (aantal verzen)

Gen (69)    Ex (19)    Lev (33)    Num (51)    Deut (31)    Joz (13)    Richt (59)    Ruth (5)    1 Sam (56)    2 Sam (88)    1 Kon (140)    2 Kon (98)    1 Kron (78)    2 Kron (158)    Ezra (50)    Neh (37)    Esth (21)    Job (17)    Ps (38)    Spr (34)    Pred (4)    Hoogl (3)    Jes (47)    Jer (91)    Klgld (1)    Ez (129)    Dan (9)    Hos (12)    Joël (4)    Amos (20)    Obadja (2)    Micha (10)    Nah (1)    Hab (3)    Zef (2)    Hagg (8)    Zach (25)    Mal (1)    Matth (30)    Mark (26)    Luk (49)    Joh (11)    Hand (33)    Rom (1)    1 Kor (3)    2 Kor (1)    Filipp (1)    Kol (1)    1 Tim (5)    2 Tim (3)    Tit (1)    Hebr (8)    1 Petr (2)    2 Joh (1)    Totaal OT (1467)    Totaal NT (176)    Alle Bijbelboeken (1643)
 

Nehemia: zoekresultaten 1-37 (van 37)

Neh. 1:6    (idem met kt.)   Laat toch Uw oor opmerkende en Uw ogen open zijn om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israëls, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd.

Neh. 2:8    (idem met kt.)   Ook een brief aan Asaf, den bewaarder van den lusthof denwelken de koning heeft, dat hij mij hout geve om te zolderen de poorten van het paleis dat aan het huis is, en tot den stadsmuur en tot het huis waar ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand mijns Gods over mij.

Neh. 3:10    (idem met kt.)   Voorts aan hun hand verbeterde Jedája, de zoon van Harúmaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde Hattus, de zoon van Hasábneja.

Neh. 3:16    (idem met kt.)   Na hem verbeterde Nehémia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-Zur, tot tegenover Davids graven en tot aan den gemaakten vijver en tot aan het huis der helden.

Neh. 3:20    (idem met kt.)   Na hem verbeterde zeer vuriglijk Baruch, de zoon van Zabbai, een andere maat: van den hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester.

Neh. 3:21    (idem met kt.)   Na hem verbeterde Merémoth, de zoon van Uría, den zoon van Koz, een andere maat: van de huisdeur van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis.

Neh. 3:23    (idem met kt.)   Daarna verbeterde Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azárja, de zoon van Maäséja, den zoon van Hanánja, bij zijn huis.

Neh. 3:24    (idem met kt.)   Na hem verbeterde Binnuï, de zoon van Hénadad, een andere maat: van het huis van Azárja tot aan den hoek en tot aan de punt;

Neh. 3:25    (idem met kt.)   Palal, de zoon van Uzai, tegenover den hoek en den hogen toren die van des konings huis uitsteekt, die bij het voorhof der gevangenis is; na hem Pedája, de zoon van Paros.

Neh. 3:28    (idem met kt.)   Van boven de Paardenpoort verbeterden de priesters, een iegelijk tegenover zijn huis.

Neh. 3:29    (idem met kt.)   Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis; en na hem verbeterde Semája, de zoon van Sechánja, de bewaarder van de Oostpoort.

Neh. 3:31    (idem met kt.)   Na hem verbeterde Malchía, de zoon van een goudsmid, tot aan het huis der Nethínim en der kruideniers, tegenover de poort van Mifkad en tot de opperzaal van de punt.

Neh. 4:16    (idem met kt.)   En het geschiedde van dien dag aan, dat de helft mijner jongens doende waren aan het werk, en de helft van hen hielden de spiesen en de schilden en de bogen en de pantsiers; en de oversten waren achter het ganse huis van Juda.

Neh. 5:13    (idem met kt.)   Ook schudde ik mijn boezem uit en zeide: Alzo schudde God uit allen man die dit woord niet zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, en hij zij alzo uitgeschud en ledig. En de ganse gemeente zeide: Amen. En zij prezen den HEERE, en het volk deed naar dit woord.

Neh. 6:10    (idem met kt.)   Als ik nu kwam in het huis van Semája, den zoon van Delája, den zoon van Mehetábeël (hij nu was besloten), zo zeide hij: Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, en laat ons de deuren des tempels toesluiten, want zij zullen komen om u te doden, ja, bij nacht zullen zij komen om u te doden.

Neh. 7:3    (idem met kt.)   En ik zeide tot hen: Laat de poorten van Jeruzalem niet geopend worden, totdat de zon heet wordt, en terwijl zij daarbij staan, laat hen de deuren sluiten, betast gij ze dan; en dat men wachten zette, inwoners van Jeruzalem, een iegelijk op zijn wacht en een iegelijk tegenover zijn huis.

Neh. 7:39    (idem met kt.)   De priesters: de kinderen van Jedája, van het huis van Jésua, negenhonderd drie en zeventig;

Neh. 7:61    (idem met kt.)   Ook togen dezen op van Tel-mélah, Tel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet tonen, of zij uit Israël waren.

Neh. 8:17    (idem met kt.)   Alzo ging het volk uit en zij haalden ze, en maakten zich loofhutten, een iegelijk op zijn dak en in hun voorhoven en in de voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort en op de straat van Efraïms poort.

Neh. 10:32    (idem met kt.)   Voorts zetten wij ons geboden op, ons opleggende een derde deel van een sikkel in het jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods;

Neh. 10:33    (idem met kt.)   Tot het brood der toerichting en het gedurig spijsoffer en tot het gedurig brandoffer, der sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, en tot de heilige dingen, en tot de zondoffers, om verzoening te doen over Israël; en tot alle werk van het huis onzes Gods.

Neh. 10:34    (idem met kt.)   Ook wierpen wij de loten onder de priesters, de Levieten en het volk, over het offer des houts, dat men brengen zou ten huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar des HEEREN onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is;

Neh. 10:36    (idem met kt.)   En de eerstgeborenen onzer zonen en onzer beesten, gelijk het in de wet geschreven is; en dat wij de eerstgeborenen onzer runderen en onzer schapen zouden brengen ten huize onzes Gods, tot de priesters, die in het huis onzes Gods dienen;

Neh. 10:37    (idem met kt.)   En dat wij de eerstelingen onzes deegs en onze hefoffers en de vrucht van alle bomen, most en olie, zouden brengen tot de priesters, in de kamers van het huis onzes Gods, en de tienden onzes lands tot de Levieten; en dat dezelve Levieten de tienden zouden hebben in alle steden onzer landbouwerij;

Neh. 10:39    (idem met kt.)   Want de kinderen Israëls en de kinderen van Levi moeten hefoffer van koren, most en olie in die kamers brengen, omdat aldaar de vaten des heiligdoms zijn, en de priesters die dienen, en de portiers en de zangers; dat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten.

Neh. 11:11    (idem met kt.)   Serája, de zoon van Hilkía, den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merájoth, den zoon van Ahítub, was voorganger van Gods huis.

Neh. 11:12    (idem met kt.)   En hun broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd twee en twintig. En Adája, de zoon van Jeróham, den zoon van Pelálja, den zoon van Amzi, den zoon van Zachárja, den zoon van Pashur, den zoon van Malchía.

Neh. 11:16    (idem met kt.)   En Sábbethai en Józabad, van de hoofden der Levieten, waren over het buitenwerk van het huis Gods.

Neh. 11:22    (idem met kt.)   En der Levieten opziener te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasábja, den zoon van Mattánja, den zoon van Micha; van de kinderen van Asaf waren de zangers tegenover het werk van Gods huis.

Neh. 12:29    (idem met kt.)   En uit het huis van Gilgal en uit de velden van Geba en Azmáveth; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem.

Neh. 12:37    (idem met kt.)   Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op bij de trappen van Davids stad, door den opgang des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen het oosten.

Neh. 12:40    (idem met kt.)   Daarna stonden de beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met mij.

Neh. 13:4    (idem met kt.)   Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods, was voordezen nabestaande van Tobía geworden;

Neh. 13:7    (idem met kt.)   En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad dat Eljasib voor Tobía gedaan had, makende hem een kamer in de voorhoven van Gods huis.

Neh. 13:9    (idem met kt.)   Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kamers; en ik bracht daar weder in de vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den wierook.

Neh. 13:11    (idem met kt.)   En ik twistte met de overheden en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch ik vergaderde hen en herstelde hen in hun stand.

Neh. 13:14    (idem met kt.)   Gedenk mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn weldadigheden niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan zijn wachten gedaan heb.

Nehemia: zoekresultaten 1-37 (van 37)

Naar zoekresultaten per Bijbelboek

Naar top van deze pagina