Statenvertaling.nl

trommius

Zoeken Statenvertaling en kanttekeningen – huis

Via deze pagina kunt u online zoeken in de Bijbeltekst en kanttekeningen van de Statenvertaling (editie GBS). U kunt zoeken op één of meer woorden of delen van woorden. De zoekresultaten worden direct onder de zoekopdracht getoond en kunnen ook per Bijbelboek worden geraadpleegd. Vanuit de zoekresultaten kunt u de gevonden Bijbelgedeelten en/of kanttekeningen raadplegen. Via de pijltoetsen in uw browser kunt u terugkeren naar een eerder getoond scherm.

Zoekwoord(en):      (tip: kies zo min mogelijk woorden)
Tekst bevat: 
Zoeken op:  
Zoeken in:  
 

Zoekresultaten per Bijbelboek (aantal verzen)

Gen (69)    Ex (19)    Lev (33)    Num (51)    Deut (31)    Joz (13)    Richt (59)    Ruth (5)    1 Sam (56)    2 Sam (88)    1 Kon (140)    2 Kon (98)    1 Kron (78)    2 Kron (158)    Ezra (50)    Neh (37)    Esth (21)    Job (17)    Ps (38)    Spr (34)    Pred (4)    Hoogl (3)    Jes (47)    Jer (91)    Klgld (1)    Ez (129)    Dan (9)    Hos (12)    Joël (4)    Amos (20)    Obadja (2)    Micha (10)    Nah (1)    Hab (3)    Zef (2)    Hagg (8)    Zach (25)    Mal (1)    Matth (30)    Mark (26)    Luk (49)    Joh (11)    Hand (33)    Rom (1)    1 Kor (3)    2 Kor (1)    Filipp (1)    Kol (1)    1 Tim (5)    2 Tim (3)    Tit (1)    Hebr (8)    1 Petr (2)    2 Joh (1)    Totaal OT (1467)    Totaal NT (176)    Alle Bijbelboeken (1643)
 

Alle Bijbelboeken: zoekresultaten 1-50 (van 1643)

Volgende

Gen. 7:1    (idem met kt.)   DAARNA zeide de HEERE tot Noach: Ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.

Gen. 12:1    (idem met kt.)   DE HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal.

Gen. 12:15    (idem met kt.)   Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis.

Gen. 12:17    (idem met kt.)   Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Sarai, Abrams huisvrouw.

Gen. 14:14    (idem met kt.)   Als Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.

Gen. 15:2    (idem met kt.)   Toen zeide Abram: Heere HEERE, wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga, en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer?

Gen. 15:3    (idem met kt.)   Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn.

Gen. 17:13    (idem met kt.)   De ingeborene van uw huis en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees tot een eeuwig verbond.

Gen. 17:23    (idem met kt.)   Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël en al de ingeborenen van zijn huis en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham; en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelven dage, gelijk als God met hem gesproken had.

Gen. 17:27    (idem met kt.)   En alle mannen van zijn huis, de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld, van den vreemde af, werden met hem besneden.

Gen. 18:19    (idem met kt.)   Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft.

Gen. 19:3    (idem met kt.)   En hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd en bakte ongezuurde koekjes, en zij aten.

Gen. 19:4    (idem met kt.)   Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sódom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld; het ganse volk, van het uiterste einde af.

Gen. 19:10    (idem met kt.)   Doch die mannen staken hun hand uit en deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe.

Gen. 19:11    (idem met kt.)   En zij sloegen de mannen die aan de deur van het huis waren, met verblindheden, van den kleinste tot aan den grootste, zodat zij moede werden om de deur te vinden.

Gen. 20:13    (idem met kt.)   En het is geschied, als mij God uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult, aan alle plaats waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder.

Gen. 20:18    (idem met kt.)   Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimélech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.

Gen. 24:2    (idem met kt.)   Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn heup,

Gen. 24:7    (idem met kt.)   De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Uw zaad zal Ik dit land geven; Diezelve zal Zijn engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon vandaar een vrouw neemt.

Gen. 24:31    (idem met kt.)   En hij zeide: Kom in, gij gezegende des HEEREN, waarom zoudt gij buiten staan? Want ik heb het huis bereid en de plaats voor de kemels.

Gen. 24:32    (idem met kt.)   Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de kemels, en men gaf den kemels stro en voeder; en water om zijn voeten te wassen en de voeten der mannen die bij hem waren.

Gen. 24:38    (idem met kt.)   Maar gij zult trekken naar mijns vaders huis en naar mijn geslacht, en zult voor mijn zoon een vrouw nemen.

Gen. 24:40    (idem met kt.)   En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis.

Gen. 27:15    (idem met kt.)   Daarna nam Rebekka de kostelijke klederen van Ezau, haar grootsten zoon, die zij bij zich in huis had; en zij trok ze Jakob, haar kleinsten zoon, aan.

Gen. 28:17    (idem met kt.)   En hij vreesde en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels.

Gen. 28:22    (idem met kt.)   En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen; en alles wat Gij mij geven zult, daarvan zal ik U voorzeker de tienden geven.

Gen. 29:13    (idem met kt.)   En het geschiedde als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet en omhelsde hem en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen.

Gen. 30:30    (idem met kt.)   Want het weinige dat gij vóór mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis?

Gen. 31:14    (idem met kt.)   Toen antwoordde Rachel en Lea en zeiden tot hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis in het huis onzes vaders?

Gen. 31:30    (idem met kt.)   En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zozeer begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen?

Gen. 31:41    (idem met kt.)   Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochters en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.

Gen. 33:17    (idem met kt.)   Maar Jakob reisde naar Sukkoth en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth.

Gen. 34:19    (idem met kt.)   En de jongeling vertoog niet deze zaak te doen, want hij had lust in Jakobs dochter; en hij was geëerd boven al zijns vaders huis.

Gen. 34:26    (idem met kt.)   Zij sloegen ook Hemor en zijn zoon Sichem dood met de scherpte des zwaards; en zij namen Dina uit Sichems huis en gingen vandaar.

Gen. 34:30    (idem met kt.)   Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaänieten en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volk in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis.

Gen. 38:11    (idem met kt.)   Toen zeide Juda tot Thamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot wordt; want hij zeide: Dat niet misschien deze ook sterve, gelijk zijn broeders. Zo ging Thamar heen en bleef in haars vaders huis.

Gen. 39:2    (idem met kt.)   En de HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar.

Gen. 39:4    (idem met kt.)   Zo vond Jozef genade in zijn ogen en diende hem; en hij stelde hem over zijn huis, en al wat hij had, gaf hij in zijn hand.

Gen. 39:5    (idem met kt.)   En het geschiedde van toen af dat hij hem over zijn huis en over al wat zijne was gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles wat hij had, in het huis en in het veld.

Gen. 39:8    (idem met kt.)   Maar hij weigerde het en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven.

Gen. 39:9    (idem met kt.)   Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?

Gen. 39:11    (idem met kt.)   Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis.

Gen. 39:14    (idem met kt.)   Zo riep zij de lieden van haar huis en sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider stem;

Gen. 39:16    (idem met kt.)   En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam.

Gen. 40:7    (idem met kt.)   Toen vraagde hij aan de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk gesteld?

Gen. 40:14    (idem met kt.)   Doch gedenk mijner bij uzelven, wanneer het u welgaan zal, en doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao en maak dat ik uit dit huis kom.

Gen. 41:40    (idem met kt.)   Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij.

Gen. 41:51    (idem met kt.)   En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij, God heeft mij doen vergeten al mijn moeite en het ganse huis mijns vaders.

Gen. 42:19    (idem met kt.)   Zo gij vroom zijt, zo zij één uwer broederen gebonden in het huis uwer bewaring; en gaat gij heen, brengt het koren voor den honger uwer huizen.

Gen. 43:16    (idem met kt.)   Als Jozef Benjamin met hen zag, zo zeide hij tot dengene die over zijn huis was: Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht slachtvee en maak het gereed; want deze mannen zullen dezen middag met mij eten.

Alle Bijbelboeken: zoekresultaten 1-50 (van 1643)

Volgende
 

Naar zoekresultaten per Bijbelboek

Naar top van deze pagina