Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 18 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 18

Ionathan krijcht David van herten lief, ende maeckt een verbont met hem, vers 1, etc. hem geschencken gevende, 4. Saul sett hem over sijn krijchs-volck, 5. De vrouwen prijsen David in haer gesanck boven Saul, 6. Hier over wort Saul toornich, 8. Hy poochde David met een spiesse te doorsteken, 10. Maer David ontweeck, 11. Saul vreest David, 12, 14. David is voorspoedich in alle sijne wegen, 14. Hy wort van’t volck bemint, 16. Saul belooft bedriechlick den David sijne dochter Merab, 17. Maer sy wort Adriel gegeven, 19. Daerna belooft Saul den David sijne dochter Michal, 20. doch ten valstricke, 21. De knechten Sauls raden David des Conincx dochter ten houwelicke te nemen, 22. David laet hem dat gevallen, 23. Saul eyscht 100 voor-huyden der Philistijnen tot eenen bruyt-schat, 25. Die belooft David te leveren, 26. ende hy levertse in dubbelen getale: doe gaf Saul hem Michal, 27. die heeft David lief, 28. Saul vreest David ende is hem vyant, 29. David is voorspoedich, ende is ge-eert ende vermaert, 30.
 
1 ’T geschiedde nu als 1 hy geeyndigt hadde tot Saul te spreken, 2 dat de ziele Ionathans verbonden wert aen de ziele Davids: ende Ionathan beminde hem 3 als sijn ziele.
1 T.w. David.
2 Siet de aent. op Gen. 44.30.
3 D. als hem selven.
 
2 Ende 4 Saul nam hem te dien dage, ende en liet hem niet wederkeeren tot sijnes vaders huys.
4 Bov. cap. 16.16. wort geseyt, dat Saul David by sich genomen heeft, op dat hy voor hem op de harpe spelen soude, ende doe ginck hy af ende aen, bov. 17.15. Nu wort hier geseyt, dat Saul den David tot hem genomen heeft, T.w. om hem in den krijch te gebruycken, als een van sijne Overste, vers 5. ende derhalven moest hy steets te hove blijven.
 
3 Ionathan nu ende David maeckten een verbont, dewyle hy hem lief hadde als sijne ziele.
4 Ende Ionathan dede sijnen mantel af, 5 dien hy aen hadde, ende gaf hem David: oock 6 sijne cleederen, ja tot sijn sweert toe, ende tot sijnen boge toe, ende tot sijnen gordel toe.
5 Hebr. die op hem was.
6 Verstaet dit van de krijchs-kleederen.
 
5 Ende David tooch uyt, over al daer Saul hem sondt, hy droech sich voorsichtichlick, ende Saul sette hem over de crijchs-lieden, ende hy was 7 aengenaem in de oogen des gantschen volcx, ende oock in de oogen der knechten Sauls.
7 Hebr. goet.
 
6 ’T geschiedde nu, doe 8 sy quaemen, ende David wederkeerde van het slaen 9 der Philistijnen, dat de wyven uytgingen uyt alle steden van Israël, met gesanck, ende reyen, den Coninck Saul te gemoete: met trommelen, 10 met vreucht, ende met 11 musijck-instrumenten.
8 T.w. Saul met sijn krijchs-volck.
9 Hebr. des Philistijns, daer onder men verstaen kan den reuse Goliath voor eerst, ende daer na het leger der Phiistijnen in ’t gemeyn.
10 Siet dergelijcke exempelen, Exod. 15.20, 21. Iud. 11.34.
11 Het Instrument dat hier in ’t Hebr. genoemt wort, is ons heden ten dage onbekent, doch het schijnt dat het een instrument met drie snaren geweest zy.
 
7 Ende a de wyven spelende antwoordden [malcanderen] ende seyden: b Saul heeft 12 sijne duysenden verslagen, maer David 13 sijne tien-duysenden.
a Exod. 15.21.
b 1.Sam. 21.11. ende 29.5.
12 D. vele.
13 D. tienmael soo vele als Saul.
 
8 Doe ontstack Saul seer, ende dat woort was quaet in sijne oogen, ende hy seyde, Sy hebben David tien duysent gegeven, doch my [maer] duysent: ende voorseker sal het Coninckijcke noch voor hem zijn.
9 Ende Saul 14 hadde d’ooge op David, van dien dach aen, ende voortaen.
14 Hebr. Oogde David. D. hy loerde op hem, ende bespiedde alle gelegentheyt, om hem te dooden: of, hy sach hem van dier tijt af met quade oogen aen, ende hy was hem vyant, vers 29.
 
10 Ende ’tgeschiedde ’sanderen-daegs, dat de 15 boose geest Godes over Saul veerdich wert, ende hy 16 propheteerde midden in den huyse, ende David 17 speelde op snarenspel met sijne hant, als van dach tot dach: (Saul nu hadde een spiesse in de hant.)
15 Siet bov. cap. 16. op vers 15.
16 De sin is, dat Saul, van den boosen geest gequelt wordende, als in verruckinge van sinnen viel, ende vreemde gebeerden betoonde. Vergel. 1.Reg. 18.29. met d’ aenteeck.
17 T.w. om Saul van de onruste ende quellinge des boosen geestes te verlichten, en hem in sijne melancolie te verquicken: hier toe was David eerst te hove geroepen, bov. 16.16.
 
11 Ende Saul schoot de spiesse, ende 18 seyde, 19 Ick sal David aen den wandt spitten: maer David wendde sich tweemael van sijn aengesichte af.
18 D. hy dacht by hem selven. want ten is niet te vermoeden, dat hy dit overluyt gesproken heeft, siet dergelicke ond. vers 17. ende 21.
19 Hebr. ick sal in David ende in den wandt slaen.
 
12 Ende Saul 20 vreesde voor David, want de HEERE was met hem, ende hy was van Saul geweken.
20 Saul vreesde dat het volck ende krijchs-lieden, die David lief hadden, David tot Coninck kiesen souden, vers 8.
 
13 Daerom dede hem Saul van sich wech, ende 21 hy settede hem sich tot eenen Oversten van duysent: ende hy 22 ginck uyt, ende hy ginck in voor het aengesichte des volcx.
21 Niet uyt gunste hem desen staet gevende, maer op hope dat hy in de handen der vyanden vallen, ende doot geslagen soude worden, siet versen 17, ende 25.
22 D. hy leyde het volck aen den vyant, ende van den vyant, gelijck sulckx eenen kloecken Oversten betaemde. Alsoo oock ond. vers 16.
 
14 Ende David droech hem voorsichtichlick op alle sijne wegen: ende de HEERE was met hem.
15 Doe nu Saul sach dat hy sich seer voorsichtichlick droech, 23 vreesde hy voor sijn aengesichte.
23 Siet hier van d’ oorsake bov. vers 8.
 
16 Doch 24 gantsch Israël ende 25 Iuda hadde David lief, want hy ginck uyt ende hy ginck in voor haer aengesichte.
24 Verstaet de elf stammen.
25 D. de stamme Iuda.
 
17 Derhalven seyde Saul tot David, Siet, 26 mijne grootste dochter Merab, die sal ick u tot eene vrouwe geven, alleenlick weest my 27 een dapper sone, ende voert 28 den crijch des HEEREN: (want Saul 29 seyde, 30 Dat mijne hant niet tegen hem en zy, maer dat de hant der Philistijnen tegen hem zy.)
26 Om dat Saul den David niet en dorst opentlick dooden, ende Godt hem inden krijch bewaerde: so soeckt hy hem onder eenen schijn van liefde ende vrientschap, in het net te krijgen, ende om te brengen.
27 Hebr. een sone der dapperheyt.
28 D. de oorlogen des Israelitischen volcx, die sy voeren om de eere Godes voor te staen tegen de afgodische Heydenen.
29 T.w. by hem selven in sijn herte.
30 D. ick en sal hem met mijne eygene handen niet dooden, maer ick sal hem door de hant der Philistijnen laten omkomen. Dit bedacht Saul daerom, op dat de quade wille des volcx, ’t welck David lief hadde, op hem niet vallen en soude.
 
18 Doch David seyde tot Saul: 31 Wie ben ick, ende wat is mijn leven, [ende] mijnes vaders huysgesin in Israël? dat ick des Conincks schoon-sone soude worden.
31 Hy wil seggen, Ick ben veel te geringe, dat ick eenes Conincx schoon-sone soude worden. Aldus spreeckt David oock 2.Sam. 7. vers 18.
 
19 ’T geschiedde nu ten tyde alsmen Merab de dochter Sauls aen David geven soude: so is sy aen 32 Adriël 33 den Meholathiter ter vrouwe gegeven.
32 Hy is geweest de sone Barzillai des Ephraimiters 2.Sam. 21.8. alwaer geseyt wort, dat de vijf kinderen, die hy uyt Merab gewonnen heeft, van de Gibeoniten zijn gehangen.
33 D. die te Mehola geboren was: Dese Stadt wert Abel-Mehola genoemt, Iud. 7.22.
 
20 Doch Michal de dochter Sauls hadde David lief: doe dat Saul te kennen wert gegeven, so was die sake recht in sijne oogen.
21 Ende Saul seyde, Ick salse hem geven, 34 datse hem ten val-stricke zy, ende dat de hant der Philistijnen tegen hem zy: daerom seyde Saul tot David, Met de 35 andere sult ghy 36 heden mijn schoon-sone worden.
34 Siet ond. vers 25.
35 Hebr. twee. Dat is, de tweede. Siet bov. 13. op vers 1.
36 D. binnen corten tijt, ofte: Op dien dach, verstaende eenen sekeren ende bestemden dach, dien Saul daer toe bestemt hadde, welcken tijt geduerende David sijne bruyt-gifte van 100 voor-huyden der Philistijnen, soude op-brengen. Siet hier ond. vers 26. Doch Sauls hope was, dat David sich hier toe schickende, d’een of d’ ander tijt soude omkomen.
 
22 Ende Saul geboodt sijne knechten, Spreeckt met David 37 in’t heymelick, seggende, Siet, de Coninck heeft lust aen u, ende alle sijne knechten hebben u lief: wort dan nu des Conincx schoon-sone.
37 Als of hy seyde, en gelaett u niet, dat ghy sulcx door mijn bevel doet, maer als of ghy het uyt u selfs dedet, sonder mijn kennisse.
 
23 Ende de knechten Sauls spraken dese woorden voor de ooren Davids: doe seyde David, Is dat licht in ulieder oogen, des Conincks schoon-sone te worden? 38 daer ick een arm ende verachtsaem man ben.
38 Hy wil seggen, de wijle ick een arm geselle ben, in vergelijckinge metten Coninck, so en hebbe ick de macht niet om een bruyt-gifte te geven, gelijck eenes Conincx dochter toe staet. want de mannen en ontfingen te dier tijt geen bruytgifte van de vrouwe, maer sy gaven de bruyt giften. Siet Genes. 34.12. Exod. 22.16, 17. Dese bruyt-gifte was ten minsten 50 sikels silvers, Deuter. 22.29. Dat is wat meer dan 12 en een half oncen silvers, dat is 12 Rijcxdaelders, ende eenen halven.
 
24 Ende de knechten Sauls bootschapten’t hem, seggende, 39 Sulcke woorden heeft David gesproken.
39 Hebr. nae dese woorden.
 
25 Doe seyde Saul, Aldus sult ghylieden tot David seggen, De Koninck en heeft geenen lust aen de bruyt-schat, maer aen hondert voor-huyden der Philistijnen, op datmen sich wreke aen des Conincx vyanden: 40 want Saul dachte David te vellen door de hant der Philistijnen.
40 D. Saul vermoedde dat David eer in den krijch soude omkomen, eer hy hondert Philistijnen soude ombrengen.
 
26 Syne knechten nu bootschapten David dese woorden, ende die sake was recht in de oogen Davids, dat hy des Conincx schoon-sone soude worden: maer 41 de dagen en waren noch niet vervult.
41 T.w. die dagen, die bestemt waren om de bruyloft te houden, ofte, om de leveringe der voorhuyden te doen.
 
27 Doe maeckte hem David op, ende hy, ende sijne mannen gingen henen, ende sy sloegen onder de Philistijnen twee hondert mannen, ende c David bracht hare voor-huyden, ende men leverdese den Coninck 42 volcomelick, op dat hy schoon-soon des Conincx worden soude: doe gaf Saul hem sijne dochter Michal ter vrouwe.
c 2.Sam. 3.14.
42 D. in vollen getale.
 
28 Ende Saul sach, ende merckte, dat de HEERE met David was: ende Michal de dochter Sauls hadde hem lief.
29 Doe vreesde sich Saul noch meer voor David: ende Saul was David vyant 43 alle [sijne] dagen.
43 D. so lange als Saul leefde.
 
30 Als de Vorsten der Philistijnen 44 uyttogen, so geschiedde ’t als sy uyttogen, dat David cloecker was, dan alle de knechten Sauls, so dat sijn naem seer geacht was.
44 T.w. Om krijch te voeren tegen de Israeliten.

Einde 1 Samuël 18