Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 10 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Samuël 10

Samuel salft Saul tot eenen Coninck over Israël, vers 1, etc. Ende hy voorseyt hem, wat hem op den wech ontmoeten soude, 2. Saul propheteert onder de Propheten, 10. hy komt tot sijnen oom, 14. Den welcken hy seyt, wat Samuel van de Eselinnen geseyt hadde, maer hy verswijgt de sake des Coninck-rijcks, 16. Samuel vergadert het volck te Mizpa, 17. Daer stelt hy haer hare ondanckbaerheyt voor oogen, 18. Saul wort door het lot verklaert Coninck over Israël, doch hy versteeckt hem, 21. sijn gedaente, 23. Saul stelt sich voor al het volck, ’t welck hem met juychen ontfangt, 24. Samuel schrijft het recht des Conincks in een boeck, 25. Na dat dit alles verrichtt was, gaet Saul nae zijn huys te Gibea, 26. Eenige verachten Saul, ’t welck hy sich niet aen en treckt, 27.
 
1 DOe nam Samuel een 1 oly-kruycke, ende 2 gootse uyt op sijn hooft, ende 3 kuste hem: ende seyde: Ist niet [alsoo] dat de HEERE u a tot eenen Voorganger 4 over sijn erfdeel gesalft heeft?
1 Ofte, olie-flesken, olie-vaetken. Onder cap. 16.13. daer van de salvinge Davids gesproken wort, staet olie-hoorn. Saul, ende Iehu, (2.Reg. 9.1, 3.) zijn uyt een olie-kruycke gesalft geworden, maer David uyt eenen hoorn.
2 Daer zijn in den ouden Testamente driederley persoonen met salvinge in hare ampten ingehuldet geworden, Hooge-priesters, Coningen, ende Propheten.
3 Tot een teecken van onderdanicheyt, hem alsoo erkennende voor sijnen Heere, de wijle hem Godt tot het Conincklicke ampt beroepen hadde. Siet dergelijcke exemp. 1.Reg. 19.18. ende vergel. Psal. 2.12.
a Actor. 13.21. Deut. 9.26. ende 32.9.
4 D. over sijn volck van Israel, ’t welck hy sich tot een erfdeel uyt alle natien heeft verkoren.
 
2 Als ghy heden van my gaet, so sult ghy twee mannen vinden by het 5 graf Rachels, aen de lantpale Benjamins te 6 Zelzah: die sullen tot u seggen, De eselinnen zijn gevonden, die ghy zijt gaen soecken, ende siet, uw’ vader heeft de saken der eselinnen verlaten, ende hy is bekommert voor ulieden, seggende, Wat sal ick om mijnen sone doen?
5 Dit graf was by Bethlehem Iuda, als te sien is Genes. 35.19, 20. doch streckte die lantpale aldaer aen de lantpale der stamme Benjamins.
6 Dit is de name eener plaetse, die nergens meer dan hier gevonden wert: ende beteeckent so veel als een schoone schaduwe.
 
3 Als ghy u van daer ende voorder aen begeeft, ende sult komen tot aen 7 Elon Thabor, daer sullen u drye mannen vinden, opgaende tot Godt nae 8 Beth-el: een, dragende drye bocxkens, ende een, dragende drye bollen broots, ende een, dragende een flessche wijns.
7 And. het vlacke velt Thabors. of, aen de eycke Thabors. daer zijn verscheydene plaetsen Thabor genoemt.
8 Sommige setten’t over, In het huys Godes, T.w. te Kiriath-Iearim, als boven 7.1, 2, 16. daer de Arke te dier tijt was
 
4 Ende b sy sullen u 9 nae [uwen] welstant vragen; ende sy sullen u twee brooden geven, die sult ghy van haer hant nemen.
b Iudic. 18.15.
9 Siet Gen. 43.27.
 
5 Daer na sult ghy komen 10 op den heuvel Godes, daer der Philistijnen 11 besettingen zijn: ende ’t sal geschieden, als ghy aldaer in de stadt komt, so sult ghy ontmoeten eenen 12 hoop Propheten, c van der hoochte afkomende, ende voor hare aengesichten 13 luyten ende 13 trommelen, ende 13 pijpen, ende 13 harpen, ende sy sullen 14 propheteren d .
10 Dit is een hoochte geweest by de stadt Gibea, daer een schoole was van jonge Propheten. In de stadt selfs hadden de Philistynen hare besettinge, als stracx volcht, And. te Gibea Godes.
11 D. Garnisoen, de wacht houdende, als ond. 13.3.
12 Hebr. Een zeel, of, snoer, D. eenen hoop mannen, die in orden gaen, ende als een linie, of, koorde trecken: ende alsoo vers 10.
c 1.Chron. 15.22.
13 Met dese musijck-Instrumenten verquickten sy haer, ende verweckten haren geest om te propheteren, siet dergelijcke exempel, 2.Reg. 3.15. in’t Hebr. staen dese woorden in’t eenvoudich getal.
14 D. van hemelsche, Goddelicke, heylige, stichtelicke dingen spreken ende singen.
d Num. 11.25.
 
6 Ende de Geest des HEEREN sal veerdich worden over u, ende 15 ghy sult met hen propheteren: ende 16 ghy sult in eenen anderen man verandert worden.
15 D. Ghy sult eenen tijt-lanck de gave der Prophetie hebben, siet Num. 11.25.
16 D. Ghy sult eenes kloecken verstandigen heldts herte krygen, om te regeren ende krijch te voeren, gelijck het eenen Coninck betaemt.
 
7 Ende ’t sal geschieden, als u dese teeckenen sullen komen, 17 doet ghy wat uwe hant vinden sal, want Godt sal met u zijn.
17 D. Al wat de noot ende gelegentheyt vereyscht, dat gedaen moet worden ten besten van het lant: Doet dat als een wijs ende kloeck-moedich Coninck. Dit heeft Saul gedaen, als hy uytgetrocken is om te strijden tegen de Ammoniten, c.11. ende Philistynen, c.13. aengaende de maniere van spreken siet Iud. 9. op vers 33.
 
8 Ghy nu sult voor mijn aengesichte afgaen 18 nae Gilgal, ende siet, Ick sal tot u afkomen, om brantofferen te offeren, 19 om te offeren offerhanden der dancksegginge: seven dagen sult ghy [daer] beyden, tot dat e ick tot u kome, ende u bekent make, wat ghy doen sult.
18 Verst. doch eerst nae Mizpa, als te sien is vers 17. ende capit. 11.14. Te Mizpa is Saul door het lot Coninck verkoren: Doch te Gilgal is hy bevestigt geworden.
19 Siet ond. 13.8.
e 1.Sam. 13.8.
 
9 ’T geschiedde nu, doe hy sijne 20 schouder keerde, om van Samuel te gaen, veranderde hem Godt het herte [in] een ander: ende alle die teeckenen quamen ten selven dage.
20 Dat is, rugge.
 
10 Doe 21 sy daer f aen den heuvel quamen, siet, so [quam] hem een hoop 22 Propheten te gemoete: ende de Geest des HEEREN wert veerdich over hem, ende hy propheteerde in het midden van hen.
21 T.w. Saul ende sijnen jonge.
f 1.Sam. 19.18.
22 Verst. hier door het woort Propheten, de Discipulen der Propheten, die haer oeffenden ende studeerden in de heylige Schriftuere.
 
11 Ende ’t geschiedde, als een yegelick die hem 23 van te vooren gekent hadde, sach, dat hy, siet, propheteerde met de Propheten, so seyde ’t volck, 24 een yeder tot sijn metgeselle, Wat is dit, dat den sone Kis geschiet is? Is Saul oock onder de Propheten?
23 Hebr. van gisteren, eer-gisteren.
24 D. d’een tot den anderen.
 
12 Doe antwoordde 25 een man van daer, ende seyde, 26 Wie g is doch haren vader? daerom ist tot een spreeckwoort geworden, 27 Is Saul h oock onder de Propheten?
25 Vermoedelick een uyt het getal van die Propheten.
26 Als of hy seyde, even die selve Godt ende Vader, die den anderen den Geest der Prophetie gegeven heeft, die is machtich dien oock Saul te geven. Eenige nemen hier het woort Vader voor Leermeester: Gelijck de Discipulen der Propheten genoemt worden sonen der Propheten. Sommige nemen’t alsoo: wie is haerlieder Vader? D. d’andere hebben alsoo wel slechte Vaders als Saul, maer dit is een werck Godts.
g Galat. 1.24.
27 Dit spreeck-woort gebruycktmen, wanneermen van yemant spreeckt, die onverhoets ende onverwachts yet voortreffelicx, ofte yet besonders doet.
h 1.Sam. 19.24.
 
13 Doe hy nu voleyndt hadde te propheteren, so quam hy 28 op de hoochte.
28 Te weten, in de Schole ofte Synagoge, die op den heuvel Godes was, vers 6.
 
14 Ende Sauls oom seyde tot hem, ende tot sijnen jongen, Waer zijt ghylieden henen gegaen? hy nu seyde, Om de eselinnen te soecken: doe wy sagen datser niet en waren, so quamen wy tot Samuel.
15 Doe seyde Sauls oom: Geeft my doch te kennen, wat heeft Samuel ulieden geseyt?
16 Saul nu seyde tot sijnen oom, Hy heeft ons 29 voor seker te kennen gegeven, dat de eselinnen gevonden waren: maer de sake des Coninckrijcx, daer van Samuel geseyt hadde, 30 en gaf hy hem niet te kennen.
29 Hebr. te kennen gevende te kennen gegeven.
30 Het schijnt dat Samuel hem sulcx verboden hadde: Ende op dat het te secreter blyven soude, hadde Samuel geseyt, dat Saul sijnen jongen soude doen vertrecken, cap. 9.27.
 
17 Doch Samuel riep het volck te samen 31 tot den HEERE te Mizpa.
31 T.w. om, als voor den Heere, in de vergaderinge van Godts volck te verschijnen, tot kiesinge ende bevestiginge eens Conincx. oft, nae sommiger meyninge, voor de Arke des verbonts, van daer Godt de Heere antwoorde gaf. Deser sake halven, soude de Arke daer gebracht zijn, doch hier na te Gilgal, als af te nemen is ond. c. 11.15.
 
18 Ende hy seyde tot de kinderen Israëls, Alsoo heeft de HEERE de Godt Israels gesproken, Ick hebbe Israël uyt Egypten opgebracht: ende ick hebbe ulieden van de hant der Egyptenaren geredt, ende van de hant aller Coninckrijcken, die u onderdruckten.
19 i Maer ghylieden hebt heden uwen Godt verworpen, die u uyt al uwe 32 elenden ende uwe nooden verlost heeft, ende hebt 33 tot hem geseyt, Sett eenen Koninck over ons: k nu dan, stelt u voor het aengesichte des HEEREN nae uwe stammen, ende 34 nae uwe duysenden.
i 1.Sam. 8.7.
32 Hebr. quaden.
33 D. tot my, die sijn Prophete ben, siet bov. cap. 8.19. ende ond. cap. 12.12.
k 1.Sam. 8.19. ende 12.12.
34 De stammen der Israeliten wierden in sekere hoopen, elck van duysent man, afgedeylt, als Mich. 5.2. ende elders te sien is.
 
20 Doe nu Samuel alle de stammen Israëls 35 hadde doen naederen, l so is de stamme Benjamins 36 geraeckt.
35 T.w. om het lot te werpen. siet dergelijcke exemp. Ios. 7.14. eer sy het lot wierpen, so baden sy den Heere, vers 22. Actor. 1.24.
l Ios. 7.14.
36 T. weten, met het lot. Hebr. gevatt, getroffen: D. het lot viel op de stamme Benjamins, daer mede Godt de Heere woude te kennen geven, dat het een onder de huysgesinnen dier stamme was, den welcken hy tot Coninck woude setten.
 
21 Doe hy de stamme Benjamins dede aenkomen nae hare geslachten, so wert het geslachte van Matri geraeckt: ende Saul de sone Kis wert geraeckt, ende sy sochten hem, maer hy en wiert niet gevonden.
22 Doe vraegden sy voorder den HEERE, of die man noch derwaerts komen soude? de HEERE dan seyde, Siet hy heeft hem tusschen de 37 vaten versteken.
37 D. onder de bagagie des volcx.
 
23 Sy nu liepen, ende namen hem van daer, ende hy stelde sich in ’t midden des volcks: ende m hy was hooger dan al het volck, van sijne schouder ende opwaerts.
m 1.Sam. 9.2.
 
24 Doe seyde Samuel tot den gantsche volcke: Siet ghy, wien de HEERE verkoren heeft? want gelijck hy en isser niemant onder den gantschen volcke: doe juychte 38 ’t gantsche volck, ende seyden, De 39 Coninck leve.
38 Het grootste deel des volcx: want daer warender eenige die hem verachtten, als te sien is, vers 27.
39 Siet 1.Reg. 1. op vers 25.
 
25 Samuel nu sprack tot den volcke 40 het recht des Coninckrijckx, ende schreef het 41 in een boeck, ende leyde het 42 voor het aengesichte des HEEREN: Doe liet Samuel ’t gantsche volck gaen, elck nae sijn huys.
40 Verst. dit niet van de wijse, maniere, ofte gewoonte van doen, die de Coningen onwettelijck somwijlen aennemen, (gelijck het Hebr. woort genomen is bov. cap. 8. vers 9, 11.) maer van de wetten, die Samuel door Godts ingeven stelde, aengaende de regeringe der Coningen. siet Deut. 17.18. ofte van de ordonnantien, om soo wel den Coninck, als de ondersaten te leeren, hoe sy haer tegen malkanderen dragen souden.
41 Dit Boeck en is niet meer voorhanden.
42 D. voor den HEERE, die sijne tegenwoordicheyt boven d’Arke openbaerde.
 
26 Ende Saul ginck oock nae sijn huys te Gibea, ende n [van] het heyr gingen met hem, welcker herte Godt geroert hadde.
n 1.Sam. 13.2.
 
27 Doch 43 de kinderen Belials seyden, Wat soude ons dese verlossen? o ende sy verachtten hem, ende en brachten hem p 44 geen geschenck: doch hy was 45 als doof.
43 Siet Deut. 13.13.
o 1.Sam. 11.12.
p 2.Chro. 17.5.
44 Als de onderdanen plachten te doen tot een teecken van gehoorsaemheyt, ende dat sy hem kenden voor haren Coninck, siet 2.Chron. 17.5. ende Matth. 2.11.
45 Ofte, als stom, als stil-swijgende.

Einde 1 Samuël 10