Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DIt nu zijn de Heydenen, die de HEERE liet blijven, om door haer Israël te versoecken; alle die niet en wisten van alle de krijgen Canaans. |
2 Alleenlick, op dat de geslachten der kinderen Israëls [die] wisten; op dat hyse den krijch leerde, ten minsten de gene, die daer te vooren niet van en wisten. |
3 Vijf Vorsten der Philistijnen, ende alle de Canaaniten, ende de Zidoniers, ender de Heviten, woonende in’t geberchte des Libanons: van den berch Baal Hermon, tot daer men komt te Hamath. |
4 Dese dan waren, om Israël door haer te versoecken: op datmen wiste, of sy de geboden des HEEREN souden hooren die hy haren vaderen door de hant van Mose geboden hadde. |
5 Als nu de kinderen Israëls woonden in’t midden der Canaaniten, der Hethiten, ende der Amoriten, ende der Phereziten, ende der Heviten, ende der Iebusiten; |
6 So namen sy hen der selver dochteren tot wijven, ende gaven hare dochteren aen der selver sonen: ende sy dienden haren Goden. |
7 Ende de kinderen Israëls deden dat quaet was inde oogen des HEEREN, ende vergaten den HEERE haren Godt: ende sy dienden den Baalim, en den Bosschen. |
8 Doe ontstack de toorn des HEEREN tegen Israël, ende hy verkochtse in de hant van Cuschan Rischataim, Koninck van Mesopotamien: ende de kinderen Israëls dienden den Cuschan Rischataim acht jaren. |
9 So riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, ende de HEERE verweckte den kinderen Israëls eenen verlosser, diese verloste; Othniël, sone van Kenaz, broeder van Caleb, die jonger was dan hy. |
10 Ende de Geest des HEEREN was over hem, ende hy richtede Israël, ende tooch uyt ten strijde, en de HEEEE gaf Cuschan Rischataim, den Koninck van Syrien, in sijne hant: dat sijne hant sterck wert over Cuschan Rischataim. |
11 Doe was het lant veertich jaer stil: ende Othniël, de soon van Kenaz, sterf. |
12 Maer de kinderen Israëls voeren voort te doen dat quaet was in de oogen des HEEREN: doe sterckte de HEERE Eglon den Koninck der Moabiten, tegen Israël, om dat sy deden dat quaet was in de oogen des HEEREN. |
13 Ende hy vergaderde tot sich de kinderen Ammons, ende de Amalekiten: ende hy tooch henen, ende sloech Israël, ende sy namen de Palmstadt in besit. |
14 Ende de kinderen Israëls dienden den Eglon, Koninck der Moabiten, achtien jaer. |
15 Doe riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, ende de HEERE verweckte hen eenen verlosser, Ehud, den Sone van Gera, een sone van Iemini, een man die slincx was: ende de kinderen Israëls sonden door sijne hant een geschenck aen Eglon, den Koninck der Moabiten. |
16 Ende Ehud maeckte sich een sweert, dat twee scherpten hadde, welckes lengte eene elle was: ende hy gordde dat onder sijne kleederen, aen sijne rechter heupe. |
17 Ende hy bracht aen Eglon, der Moabiten Koninck, dat geschenck: Eglon nu was een seer vet man. |
18 Ende het geschiedde, als hy ge-eyndicht hadde het geschenck te leveren, so geleydde hy het volck, die het geschenck gedragen hadden. |
19 Maer hy selve keerde wederom van de gesnedene beelden, die by Gilgal waren, ende seyde; Ick hebbe eene heymelicke sake aen u, O Koninck: dewelcke seyde; Swijcht; ende alle die om hem stonden, gingen van hem uyt. |
20 Ende Ehud quam tot hem in, daer hy was sittende in eene koele oppersale, die hy voor sich alleen hadden; so seyde Ehud; Ick hebbe Godts woort aen u: doe stont hy op van den stoel. |
21 Ehud dan reyckte sijne slincker-hant uyt, ende nam het sweert van sijne rechter heupe, ende stack het in sijnen buyck: |
22 Dat oock het hecht achter den lemmer inginck, ende het vette om den lemmer toesloot, (want hy en trock het sweert niet uyt sijnen buyck) ende de dreck uytginck. |
23 Doe ginck Ehud uyt nae de voorsale, ende sloot de deuren der oppersale voor sich toe, ende deed [se] in ’t slot. |
24 Als hy uytgegaen was, so quamen sijne knechten, ende sagen toe, ende siet, de deuren der oppersale waren in’t slot gedaen: so seyden sy; Seker, hy bedeckt sijne voeten, in de verkoel-kamer. |
25 Als sy nu tot schamens toe gebeydt hadden, siet so en opende hy de deuren der oppersale niet; doe namen sy den sleutel ende deden op, ende siet, haerlieder heere lach ter aerden doot. |
26 Ende Ehud ontquam, terwijlen sy vertoefden: want hy ginck voor by de gesnedene beelden, ende ontquam nae Sehirath. |
27 Ende het geschiedde, als hy aenquam, so blies hy met de basuyne op het geberchte Ephraims: ende de kinderen Israëls togen met hem af van ’t geberchte, ende hy selfs voor hare aengesichte henen. |
28 Ende hy seyde tot hen; Volgt my na, want de HEERE heeft uwe vyanden, de Moabiten, in ulieder hant gegeven: ende sy togen af hem na, ende namen de veyren der Iordane in nae Moab, ende lieten niemant overgaen. |
29 Ende sy sloegen de Moabiten te dier tijt, ontrent tien duysent man, alle vette ende alle strijtbare mannen; datter niet een man ontquam. |
30 Also wert Moab te dien dage onder Israëls hant t’ ondergebracht: ende het lant was stil tachtentich jaer. |
31 Na hem nu was Samgar, een soon van Anath, die sloech de Philistijnen, ses hondert man, met eenen offen- stock: also verloste hy oock Israël. |