Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde het geschiedde na [sommige] dagen, in de dagen des tarwen oogsts, dat Simson sijne huysvrouwe besochte met een geytenbocxken, ende hy seyde; Laet my tot mijne huysvrouwe ingaen inde kamer: maer haer vader en liet hem niet toe in te gaen. |
2 Want haer vader seyde; Ick sprack seker, dat ghy haer gantschelick hatedet, so heb ickse uwen metgeselle gegeven: is niet haer kleynste suster, schoonder als sy? Laetse u doch zijn in plaetse van haer. |
3 Doe seyde Simson van haerlieden; Ick ben ditmael onschuldich vande Philistijnen, wanneer ick aen hen quaet doe. |
4 Ende Simson ginck henen, ende vinck driehondert vossen: ende hy nam fackelen, ende keerde steert aen steert, ende deed eenen fackel tusschen twee steerten in ’t midden. |
5 Ende hy stack de fackelen aen met vyer, ende lietse loopen in het staende koorn der Philistijnen: ende hy stack in brant soo wel de koorn-hoopen als het staende koorn, selfs tot de wijngaerden [ende] olijfboomen toe. |
6 Doe seyden de Philistijnen; Wie heeft dit gedaen? ende men seyde; Simson, des Thimniters schoonzoon, om dat hy sijne huysvrouwe heeft genomen, ende heeftse sijnen metgeselle gegeven: doe quamen de Philistijnen op, ende verbrandden haer ende haren vader met vyer. |
7 Doe seyde Simson tot hen; Soudet ghy alsoo doen? Seker, als ick my aen u gewroken hebbe, so sal ick daerna ophouden. |
8 Ende hy sloechse den schenckel ende de heupe, [met] eenen grooten slach: ende hy ginck af, ende woonde op de hoochte van de rotze Etams. |
9 Doe togen de Philistijnen op, ende legerden hen tegen Iuda, ende breydden hen uyt in Lechi. |
10 Ende de mannen van Iuda seyden: Waerom zijt ghylieden tegen ons opgetogen? ende sy seyden: Wy zijn opgetogen om Simson te binden, om hem te doen, gelijck als hy ons gedaen heeft. |
11 Doe quamen drie duysent mannen af uyt Iuda tot het hol der rotze Etams, ende seyden tot Simson; En wistet ghy niet, dat de Philistijnen over ons heerschen? waerom hebt ghy ons dan dit gedaen? ende hy seyde tot hen: Gelijck als sy my gedaen hebben, alsoo heb ick haerlieden gedaen. |
12 Ende sy seyden tot hem; Wy zijn afgekomen om u te binden, om u over te geven in de hant der Philistijnen: doe seyde Simson tot hen; Sweert my, dat ghylieden op my niet en sult aenvallen. |
13 Ende sy spraken tot hem, seggende; Neen, maer wy sullen u wel binden, ende u in haer lieder hant overgeven, doch wy en sullen u geensins dooden: ende sy bonden hem met twee nieuwe touwen, ende voerden hem op van de rotze. |
14 Als hy quam tot Lechi, so juychten de Philistijnen hem te gemoete: maer de Geest des HEEREN wert veerdich over hem, ende de touwen, die aen sijne armen waren, werden als lijnen draden, die van den vyere gebrant zijn, ende sijne banden versmolten van sijne handen. |
15 Ende hy vondt een vochtich ezels kinnebacken: ende hy streckte sijne hant uyt, ende nam het, ende sloech daer mede duysent man. |
16 Doe seyde Simson; Met een esels kinnebacken, eenen hoop, twee hoopen, met een esels-kinnebacken heb ick duysent man geslagen. |
17 Ende het geschiedde, als hy ge-eyndight hadde te spreken, so wierp hy het kinnebacken uyt sijne hant, ende hy noemde de selve plaetse Ramath-Lechi. |
18 Als hem nu seer dorstede, so riep hy tot den HEERE, ende seyde; Ghy hebt door de hant uwes knechts dit groote heyl gegeven: soude ick dan nu van dorst sterven, ende vallen in de hant deser onbesnedenen? |
19 Doe kloofde Godt de holle plaetse die in Lechi is; ende daer ginck water uyt van de selve, ende hy dronck; doe quam sijn geest weder, ende hy wert levendich: daerom noemde hy haren name, De fonteyne des aenroepers, die in Lechi is, tot op desen dach. |
20 Ende hy richtede Israël inde dagen der Philistijnen, twintich jaer. |