Statenvertaling.nl

sample header image

Richteren 14 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Richteren 14

1 ENde Simson ginck af nae Thimnath: ende gesien hebbende eene vrouwe te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen;
2 So ginck hy opwaerts, ende gaf het sijnen vader ende sijner moeder te kennen, ende seyde; Ick heb een vrouwe gesien te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen: nu dan, neemt my die tot eene vrouwe.
3 Maer sijn vader seyde tot hem, mitsgaders sijne moeder; Isser geene vrouwe onder de dochteren uwer broederen, ende onder al mijn volck, dat ghy henen gaet, om eene vrouwe te nemen van de Philistijnen, die onbesnedene? ende Simson seyde tot sijnen vader; Neemt my die, want sy is bevallich in mijne oogen.
4 Sijn vader nu, ende sijne moeder en wisten niet, dat dit van den HEERE was; dat hy gelegentheyt sochte van de Philistijnen: want de Philistijnen heerscheden te dier tijt over Israël.
5 Also ginck Simson met sijnen vader ende sijne moeder henen af, nae Thimnath: als sy nu quamen tot aen de wijngaerden van Thimnath; siet daer, een jonge leeuw, brullende hem te gemoete.
6 Doe wert de Geest des HEEREN veerdich over hem, dat hy hem van een scheurde, gelijckmen een bocxken van een scheurt, ende daer en was niets in sijne hant: doch hy en gaf sijnen vader ende sijner moeder niet te kennen, wat hy gedaen hadde.
7 Ende hy quam af, ende sprack tot de vrouwe: ende sy beviel in Simsons oogen.
8 Ende na sommige dagen quam hy weder om haer te nemen; Doe weeck hy af, om het aes des leeuwen te besien: ende siet, een bijenswerm was in het lichaem des leeuwen, met honich.
9 Ende hy nam dien in sijne handen, ende ginck voort, al gaende ende etende; ende hy ginck tot sijnen vader ende tot sijne moeder, ende gaf hen [daer van], ende sy aten: doch hy en gaf hen niet te kennen, dat hy den honich uyt het lichaem des leeuwen genomen hadde.
10 Als nu sijn vader afgekomen was tot die vrouwe; so maeckte Simson aldaer eene bruyloft: want alsoo plachten de jongelingen te doen.
11 Ende het geschiedde, als sy hem sagen; so namen sy dertich metgesellen, die by hem souden zijn.
12 Simson dan seyde tot hen; Ick sal nu ulieden een raedtsel te raden geven; indien ghy my dat in de seven dagen deser bruyloft wel sult verklaren ende uytvinden, so sal ick ulieden geven dertich fijne lijnwaets kleederen, ende dertich wissel-kleederen.
13 Ende indien ghy ’t my niet sult konnen verklaren, so sult ghylieden my geven dertich fijne lijnwaets kleederen, ende dertich wissel-kleederen: ende sy seyden tot hem; Geeft u raedtsel te raden, ende laet het ons hooren.
14 Ende hy seyde tot hen; Spijse ginck uyt van den eter, ende soeticheyt ginck uyt van den stercken: ende sy en konden dat raedtsel in drie dagen niet verklaren.
15 Daerna geschiedde ’t op den sevenden dach, dat sy tot Simsons huysvrouwe seyden, Overreedt uwen man, dat hy ons dat raedtsel verklare, op dat wy niet misschien u, ende uwes vaders huys met vyer verbernen: hebt ghylieden ons genoodicht om het onse te besitten? ende is ’t soo niet?
16 Ende Simsons huysvrouwe weende voor hem ende seyde; Ghy haett my maer, ende en hebt my niet lief; ghy hebt den kinderen mijns volcx een raedtsel te raden gegeven, ende en hebt het my niet verklaert: ende hy seyde tot haer; Siet, ick en hebbe’t mijnen vader ende mijner moeder niet verclaert, soud’ick het u dan verclaren?
17 Ende sy weende voor hem op den sevenden der dagen, in de welcke sy dese bruyloft hadden: So geschiedde’t op den sevenden dach, dat hy ’t haer verklaerde, want sy perste hem; ende sy verklaerde dat raedtsel den kinderen hares volcx.
18 Doe seyden de mannen der stadt tot hem, op den sevenden dach, eer de Sonne onder ginck; Wat is soeter dan honich? ende wat is stercker dan een leeuw? Ende hy seyde tot hen; So ghy met mijn kalf niet haddet geploecht, ghy en soudet mijn raedtsel niet hebben uytgevonden.
19 Doe wert de Geest des HEEREN veerdich over hem, ende hy ginck af nae de Askeloniten, ende sloech van hen dertich man; ende hy nam haer gewaet, ende gaf de wisselkleederen den genen, die dat raedtsel verklaert hadden: doch sijn toorn ontstack, ende hy ginck op in sijns vaders huys.
20 Ende Simsons huysvrouwe wert sijnes metgesellen, die hem vergeselschapt hadde.

Einde Richteren 14