Statenvertaling.nl

sample header image

1 Johannes 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Johannes 3

1 SIet hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, [namelick] dat wy kinderen Godts genaemt souden worden. Daer om en kent ons de werelt niet, om dat sy hem niet en kent.
2 Geliefde, nu zijn wy kinderen Godts, ende het en is noch niet geopenbaert wat wy zijn sullen. Maer wy weten, dat als [hy] sal geopenbaert zijn, wy hem sullen gelijck wesen: want wy sullen hem sien gelijck hy is.
3 Ende een yegelick die dese hope op hem heeft, die reynight hem selven, gelijck hy reyn is.
4 Een yegelick die de sonde doet, die doet oock de ongerechticheyt: Want de sonde is de ongerechticheyt.
5 Ende ghy weet dat hy geopenbaert is, op dat hy onse sonden soude wech nemen: ende geen sonde en is in hem.
6 Een yegelick die in hem blijft, die en sondight niet: een yegelick die sondight, die en heeft hem niet gesien, noch en heeft hem niet gekent.
7 Kinderkens, dat u niemandt en verleyde. Die de rechtveerdicheyt doet, die is rechtveerdich, gelijck hy rechtveerdich is.
8 Die de sonde doet, is uyt den Duyvel: want de Duyvel sondight van den beginne. Hier toe is de Sone Godts geopenbaert, op dat hy de wercken des Duyvels verbreken soude.
9 Een yegelick die uyt Godt geboren is, die en doet de sonde niet: want sijn zaedt blijft in hem: ende hy en can niet sondigen, want hy is uyt Godt geboren.
10 Hier in zijn de kinderen Godts ende de kinderen des Duyvels openbaer. Een yegelick die de rechtveerdigheyt niet en doet, die en is niet uyt Godt, ende die sijnen broeder niet lief en heeft.
11 Want dit is de vercondinge, die ghy van den beginne gehoort hebt, dat wy malcanderen souden liefhebben.
12 Niet gelijck Cain [die] uyt den boosen was, ende sijnen broeder dootsloegh. Ende om wat oorsake sloegh hy hem doodt? Om dat sijne wercken boos waren, ende sijns broeders, rechtveerdich.
13 En verwondert u niet, mijne broeders, so u de werelt haetet.
14 Wy weten dat wy overgegaen zijn uyt de doot in het leven, dewijle wy de broeders lief hebben. Die [sijnen] broeder niet lief en heeft, blijft in de doot.
15 Een yegelick die sijnen broeder haet, is een doodtslager. Ende ghy weet dat geen dootslager het eeuwige leven en heeft in hem blijvende.
16 Hier aen hebben wy de liefde gekent, dat hy sijn leven voor ons gestelt heeft: ende wy zijn schuldigh voor de broeders het leven te stellen.
17 So wie nu het goet der werelt heeft, ende siet sijnen broeder gebreck hebben, ende sluyt sijn herte toe voor hem, hoe blijft de liefde Godts in hem?
18 Mijne kinderkens, en laet ons niet liefhebben met den woorde, noch met de tonge, maer met de daet ende waerheyt.
19 Ende hier aen kennen wy dat wy uyt de waerheyt zijn, ende wy sullen onse herten versekeren voor hem.
20 Want indien ons’ herte [ons] veroordeelt, Godt is meerder dan ons’ herte, ende hy kent alle dingen.
21 Geliefde, indien ons’ herte ons niet en veroordeelt, so hebben wy vrymoedicheyt tot Godt:
22 Ende so wat wy bidden, ontfangen wy van hem: dewijle wy sijne geboden bewaren, ende doen ’t gene behagelick is voor hem.
23 Ende dit is sijn gebodt, dat wy gelooven in den name sijns Soons Iesu Christi, ende malcanderen liefhebben, gelijck hy ons een gebodt gegeven heeft.
24 Ende die sijne geboden bewaert, blijft in hem, ende hy in den selven. Ende hier aen kennen wy dat hy in ons blijft, [namelick] uyt den Geest dien hy ons gegeven heeft.

Einde 1 Johannes 3