Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 MYne kinderkens, ick schrijve u dese dingen, op dat ghy niet en sondiget: ende indien yemandt gesondigt heeft, wy hebben eenen voorsprake by den Vader, Iesum Christum den rechtveerdigen. |
2 Ende hy is een versoeninge voor onse sonden: ende niet alleen voor de onse, maer oock voor [de sonden] der geheeler werelt. |
3 Ende hier aen kennen wy dat wy hem gekent hebben, so wy sijne geboden bewaren. |
4 Die daer seght, Ick kenne hem, ende sijne geboden niet en bewaert, die is een leugenaer, ende in dien en is de waerheyt niet: |
5 Maer so wie sijn woort bewaert, in dien is waerlick de liefde Godts volmaeckt geworden: hier aen kennen wy dat wy in hem zijn. |
6 Die seght dat hy in hem blijft, die moet oock selve alsoo wandelen, gelijck hy gewandelt heeft. |
7 Broeders, ick en schrijve u geen nieuw gebodt, maer een oudt gebodt, dat ghy van den beginne gehadt hebt. Dit oudt gebodt is het woort dat ghy van den beginne gehoort hebt. |
8 Wederom schrijve ick u een nieuw gebodt: ’tgene waerachtigh is in hem, zy oock in u [waerachtigh]: want de duysternisse gaet voorby, ende het waerachtige licht schijnt nu. |
9 Die seght dat hy in het licht is, ende sijnen broeder haet, die is in de duysternisse tot noch toe. |
10 Die sijnen broeder lief heeft, blijft in het licht, ende geen ergernisse en is in hem. |
11 Maer die sijnen broeder haet, is in de duysternisse, ende wandelt in de duysternisse, ende en weet niet waer hy henen gaet: want de duysternisse heeft sijne oogen verblindt. |
12 Ick schrijve u, kinderkens, want de sonden zijn u vergeven om sijns naems wille. |
13 Ick schrijve u, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick schrijve u, jongelingen, want ghy hebt den Boosen overwonnen. Ick schrijve u, kinderen, want ghy hebt den Vader gekent. |
14 Ick hebbe u geschreven, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick hebbe u geschreven, jongelingen, want ghy zijt sterck, ende het woort Godts blijft in u, ende ghy hebt den Boosen overwonnen. |
15 En hebt de werelt niet lief, noch ’tgene in de werelt is: so yemant de werelt lief heeft, de liefde des Vaders en is niet in hem. |
16 Want al dat in de werelt is, [namelick] de begeerlickheyt des vleeschs, ende de begeerlicheyt der oogen, ende de grootsheyt des levens, en is niet uyt den Vader, maer is uyt de werelt. |
17 Ende de werelt gaet voorby, ende hare begeerlickheyt: maer die den wille Godts doet, blijft in der eeuwicheyt. |
18 Kinderkens, het is de laetste uyre: ende ghelijck ghy gehoort hebt dat de Antichrist comt, [so] zijn oock nu vele Antichristen geworden: waer uyt wy kennen dat het de laetste uyre is. |
19 Sy zijn uyt ons uytgegaen, maer sy en waren uyt ons niet: want indien sy uyt ons geweest waren, so souden sy met ons gebleven zijn: maer [dit is geschiet] op datse souden openbaer worden, datse niet alle uyt ons en zijn. |
20 Doch ghy hebt de salvinge van den Heyligen, ende ghy weet alle dingen. |
21 Ick en hebbe u niet geschreven om dat ghy de waerheyt niet en wetet, maer om dat ghy die wetet, ende om dat geen leugen uyt de waerheyt en is. |
22 Wie is de leugenaer, dan die loochent dat Iesus is de Christus? Dese is de Antichrist, die den Vader ende den Sone loochent. |
23 Een yegelick die den Sone loochent, en heeft oock den Vader niet. |
24 ’Tgene ghy-lieden dan van den beginne gehoort hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft dat ghy van den beginne gehoort hebt, so sult ghy oock in den Sone ende in den Vader blijven. |
25 Ende dit is de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick] het eeuwige leven. |
26 Dit hebbe ick u geschreven van de gene die u verleyden. |
27 Ende de salvinge die ghy lieden van hem ontfangen hebt, blijft in u, ende ghy en hebt niet van noode dat yemandt u leere: maer gelijck de selve salvinge u leert van alle dingen, [so] is sy oock waerachtigh, ende en is geen leugen: ende gelijck sy u geleert heeft, [so] sult ghy in hem blijven. |
28 Ende nu, kinderkens, blijft in hem: op dat wanneer hy sal geopenbaert zijn, wy vrymoedicheyt hebben, ende wy van hem niet beschaemt gemaeckt en worden in sijne toecomste. |
29 Indien ghy weet dat hy rechtveerdigh is, so weet ghy dat een yegelick die de rechtveerdicheyt doet, uyt hem geboren is. |