Statenvertaling.nl

sample header image

1 Johannes 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Johannes 2

1 MYne kinderkens, ick schrijve u dese dingen, op dat ghy niet en sondiget: ende indien yemandt gesondigt heeft, wy hebben eenen voorsprake by den Vader, Iesum Christum den rechtveerdigen.
2 Ende hy is een versoeninge voor onse sonden: ende niet alleen voor de onse, maer oock voor [de sonden] der geheeler werelt.
3 Ende hier aen kennen wy dat wy hem gekent hebben, so wy sijne geboden bewaren.
4 Die daer seght, Ick kenne hem, ende sijne geboden niet en bewaert, die is een leugenaer, ende in dien en is de waerheyt niet:
5 Maer so wie sijn woort bewaert, in dien is waerlick de liefde Godts volmaeckt geworden: hier aen kennen wy dat wy in hem zijn.
6 Die seght dat hy in hem blijft, die moet oock selve alsoo wandelen, gelijck hy gewandelt heeft.
7 Broeders, ick en schrijve u geen nieuw gebodt, maer een oudt gebodt, dat ghy van den beginne gehadt hebt. Dit oudt gebodt is het woort dat ghy van den beginne gehoort hebt.
8 Wederom schrijve ick u een nieuw gebodt: ’tgene waerachtigh is in hem, zy oock in u [waerachtigh]: want de duysternisse gaet voorby, ende het waerachtige licht schijnt nu.
9 Die seght dat hy in het licht is, ende sijnen broeder haet, die is in de duysternisse tot noch toe.
10 Die sijnen broeder lief heeft, blijft in het licht, ende geen ergernisse en is in hem.
11 Maer die sijnen broeder haet, is in de duysternisse, ende wandelt in de duysternisse, ende en weet niet waer hy henen gaet: want de duysternisse heeft sijne oogen verblindt.
12 Ick schrijve u, kinderkens, want de sonden zijn u vergeven om sijns naems wille.
13 Ick schrijve u, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick schrijve u, jongelingen, want ghy hebt den Boosen overwonnen. Ick schrijve u, kinderen, want ghy hebt den Vader gekent.
14 Ick hebbe u geschreven, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick hebbe u geschreven, jongelingen, want ghy zijt sterck, ende het woort Godts blijft in u, ende ghy hebt den Boosen overwonnen.
15 En hebt de werelt niet lief, noch ’tgene in de werelt is: so yemant de werelt lief heeft, de liefde des Vaders en is niet in hem.
16 Want al dat in de werelt is, [namelick] de begeerlickheyt des vleeschs, ende de begeerlicheyt der oogen, ende de grootsheyt des levens, en is niet uyt den Vader, maer is uyt de werelt.
17 Ende de werelt gaet voorby, ende hare begeerlickheyt: maer die den wille Godts doet, blijft in der eeuwicheyt.
18 Kinderkens, het is de laetste uyre: ende ghelijck ghy gehoort hebt dat de Antichrist comt, [so] zijn oock nu vele Antichristen geworden: waer uyt wy kennen dat het de laetste uyre is.
19 Sy zijn uyt ons uytgegaen, maer sy en waren uyt ons niet: want indien sy uyt ons geweest waren, so souden sy met ons gebleven zijn: maer [dit is geschiet] op datse souden openbaer worden, datse niet alle uyt ons en zijn.
20 Doch ghy hebt de salvinge van den Heyligen, ende ghy weet alle dingen.
21 Ick en hebbe u niet geschreven om dat ghy de waerheyt niet en wetet, maer om dat ghy die wetet, ende om dat geen leugen uyt de waerheyt en is.
22 Wie is de leugenaer, dan die loochent dat Iesus is de Christus? Dese is de Antichrist, die den Vader ende den Sone loochent.
23 Een yegelick die den Sone loochent, en heeft oock den Vader niet.
24 ’Tgene ghy-lieden dan van den beginne gehoort hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft dat ghy van den beginne gehoort hebt, so sult ghy oock in den Sone ende in den Vader blijven.
25 Ende dit is de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick] het eeuwige leven.
26 Dit hebbe ick u geschreven van de gene die u verleyden.
27 Ende de salvinge die ghy lieden van hem ontfangen hebt, blijft in u, ende ghy en hebt niet van noode dat yemandt u leere: maer gelijck de selve salvinge u leert van alle dingen, [so] is sy oock waerachtigh, ende en is geen leugen: ende gelijck sy u geleert heeft, [so] sult ghy in hem blijven.
28 Ende nu, kinderkens, blijft in hem: op dat wanneer hy sal geopenbaert zijn, wy vrymoedicheyt hebben, ende wy van hem niet beschaemt gemaeckt en worden in sijne toecomste.
29 Indien ghy weet dat hy rechtveerdigh is, so weet ghy dat een yegelick die de rechtveerdicheyt doet, uyt hem geboren is.

Einde 1 Johannes 2