Statenvertaling.nl

sample header image

1 Petrus 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Petrus 3

1 DEsgelijcks ghy vrouwen, zijt uwe eygene mannen onderdanich: op dat oock so eenige den woorde ongehoorsaem zijn, sy door den wandel der vrouwen sonder woort mogen gewonnen worden:
2 Als sy sullen ingesien hebben uwen cuyschen wandel in vreese.
3 Welcker verciersel zy, niet ’t gene uyterlick is, [bestaende] in het vlechten des hayrs, ende omhangen van goudt, ofte van cleederen aen te trecken:
4 Maer de verborgen mensche des herten, in het onverderflick [verciersel] eens sachtmoedigen ende stillen geests, die costelick is voor Godt.
5 Want alsoo vercierden haer selven eertijds oock de heylige vrouwen, die op Godt hoopten, ende waren hare eygene mannen onderdanigh:
6 Gelijck Sara Abraham gehoorsaem is geweest, hem noemende heere, welcker dochters ghy geworden zijt, als ghy wel doet, ende niet en vreest voor eenige verschrickinge.
7 Ghy mannen insgelijcks, woonet by [haer] met verstandt, den vrouwelijcken vate, als het swackste, eere gevende, als die oock mede-erfghenamen der genade des levens [met haer] zijt: op dat uwe gebeden niet verhindert en worden.
8 Ende eyndelijck, zijt alle eens gesint, mede-lijdich, de broeders lief hebbende, met innerlijcke barmherticheyt beweeght, vriendelijck:
9 En vergelt niet quaet voor quaet, of schelden voor schelden: maer segent daer en tegen: wetende dat ghy daer toe geroepen zijt, op dat ghy segeninge soudt be-erven.
10 Want wie het leven wil lief hebben, ende goede dagen sien, die stille sijn tonge van het quaedt, ende sijne lippen datse geen bedrogh en spreken:
11 Die wijcke af van het quaede, ende doe het goede: die soecke vrede ende jage den selven na.
12 Want de oogen des Heeren zijn over de rechtveerdighe, ende sijne ooren tot haer ghebedt: maer het aenghesicht des Heeren is tegen de gene die quaet doen.
13 Ende wie is ’t die u quaet doen sal, indien ghy nae-volghers zijt van het goet?
14 Maer indien ghy oock lijdet om der gerechticheyt wille so zijt ghy saligh: ende en vreest niet uyt vreese van haer, noch en wert niet ontroert:
15 Maer heylicht Godt den Heere in uwe herten: ende zijt altijt bereyt tot verantwoordinge aen een yegelick die u rekenschap afeyscht van de hope die in u is, met sachtmoedicheyt ende vreese.
16 Ende hebt een goede conscientie, op dat in’t gene sy qualick van u spreken, als van quaetdoenders, sy beschaemt mogen worden die uwen goeden wandel in Christo lasteren.
17 Want het is beter dat ghy wel doende (indien ’t de wille Godts wil) lijdet, dan quaet doende.
18 Want Christus heeft oock eens voor de sonden geleden, hy rechtveerdigh voor de onrechtveerdige: op dat hy ons tot Godt soude brengen, die wel is gedoodet in het vleesch, maer levendigh gemaeckt door den Geest:
19 In den welcken hy oock henen gegaen zijnde den geesten die inde gevangenisse [zijn] gepredickt heeft,
20 Die eertijts ongehoorsaem waren, wanneer de lanckmoedicheyt Godts eenmael verwachtede in de dagen van Noë, als de Arcke toebereydt wierdt: waer in weynige ( dat is acht) zielen behouden wierden door het water.
21 Waer van het tegen-beeldt de Doop, ons nu oock behoudt, niet die een aflegginge is der vuylicheyt des lichaems, maer die een vrage is eener goeder conscientie tot Godt door de opstandinge Iesu Christi,
22 Welcke is aen de rechter-[handt] Godts, opgevaren ten hemel, de Engelen, ende machten, ende crachten hem onderdanigh gemaeckt zijnde.

Einde 1 Petrus 3