Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WEl aen nu ghy rijcke, weent ende huylt over uwe elendicheden, die over u comen. |
2 Uwen rijckdom is verrot, ende uwe cleederen zijn van de motten gegeten geworden: |
3 Uw’ gout ende silver is verroest: ende haren roest sal u zijn tot een getuygenisse, ende sal uw’ vleesch als een vyer verteeren: ghy hebt schatten vergadert in de laetste dagen. |
4 Siet, de loon der wercklieden die uwe landen gemaeyt hebben, welcke van u vercort is, roept: ende het geschrey der gene die ghe-ooghst hebben is ghekomen tot in de ooren des Heeren Sabaoth. |
5 Ghy hebt leckerlijck geleeft op der aerden, ende wel-lusten gevolght: ghy hebt uwe herten gevoedt als in eenen dach der slachtinge. |
6 Ghy hebt veroordeelt, ghy hebt gedoodt den rechtveerdigen: [ende] hy en wederstaet u niet. |
7 So zijt dan lanckmoedigh, broeders, tot de toecomste des Heeren. Siet, de Landt-man verwacht de kostelijcke vrucht des landts, lanckmoedigh zijnde over de selve, tot dat het den vroegen ende spaden reghen sal hebben ontfangen. |
8 Weest ghy oock lanckmoedigh, versterckt uwe herten: want de toecomste des Heeren genaeckt. |
9 En sucht niet tegen malcanderen, broeders, op dat ghy niet veroordeelt en wort, Siet, de Rechter staet voor den deure. |
10 Mijne broeders, neemt tot een exempel des lijdens ende der lanckmoedicheyt, de Propheten, die [in] den name des Heeren gesproken hebben. |
11 Siet, wy houden’se gelucksaligh die verdragen. Ghy hebt de verdraeghsaemheyt Iobs gehoort, ende ghy hebt het eynde des Heeren gesien, dat de Heere zeer barmhertich is ende een ontfermer. |
12 Doch voor alle dingen, mijne broeders, en sweert niet, noch by den hemel, noch by de aerde, noch eenigen anderen eedt: maer uw’ Ia, zy ja, ende het Neen, neen: op dat ghy in geen oordeel en valt. |
13 Is yemandt onder u in lijden? dat hy bidde: is yemandt goets moets? dat hy psalm-singe. |
14 Is yemandt cranck onder u? dat hy tot hem roepe de Ouderlingen der Gemeynte, ende dat sy over hem bidden, hem salvende met olye in den name des Heeren: |
15 Ende het gebedt des geloofs sal den siecken behouden, ende de Heere sal hem oprechten, ende so hy sonden gedaen sal hebben, het sal hem vergeven worden. |
16 Belijdt malcanderen de misdaden, ende bidt voor malcanderen, op dat ghy gesont wordet. Een crachtigh gebedt des rechtveerdigen vermach veel. |
17 Elias was een mensche van gelijcke bewegingen als wy, ende hy badt een gebedt dat het niet en soude regenen: ende het en regende niet op de aerde in dry jaren ende ses maenden. |
18 Ende hy badt wederom, ende de hemel gaf regen, ende de aerde bracht hare vrucht voort. |
19 Broeders, indien yemandt onder u van de waerheyt is afgedwaelt, ende hem yemandt bekeert, |
20 Die wete, dat de gene, die eenen sondaer vande dwalinge sijnes wegs bekeert, sal een ziele van den doot behouden, ende sal menichte der sonden bedecken. |