Statenvertaling.nl

sample header image

Jakobus 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jakobus 4

1 VAn waer [komen] krijgen ende vechteryen onder u? [Komen’se] niet hier van [namelick] uyt uwe wel-lusten die in uwe leden strijdt voeren?
2 Ghy begeert, ende en hebt niet: ghy benijdet ende yvert [na dingen], ende en kont’se niet verkrijgen: ghy vecht ende voert krijgh, doch ghy en hebt niet, om dat ghy niet en biddet.
3 Ghy biddet, ende ghy en ontfangt niet, om dat ghy qualick biddet, op dat ghy het in uwe wel-lusten doorbrengen soudt.
4 Overspeelders ende overspeelderessen, en weet ghy niet dat de vrientschap der werelt een vyandschap Godts is? Soo wie dan een vriendt der werelt wil zijn, die wordt een vyandt Godts gestelt.
5 Of meynt ghy dat de Schrift te vergeefs seght, De Geest die in ons woont heeft die lust tot nijdicheyt?
6 Iae hy geeft meerder genade. Daerom seght [de Schrift], Godt wederstaet de hooveerdige, maer de nedrige geeft hy genade.
7 So onderwerpt u dan Gode: wederstaet den Duyvel, ende hy sal van u vlieden.
8 Naket tot Godt, ende hy sal tot u naken. Reynight de handen ghy sondaers, ende suyvert de herten ghy dobbelhertige.
9 Draeght u als elendige, ende treurt ende weent: uw’ lacchen worde verandert in treuren, ende [uwe] blijdtschap in bedroeftheyt.
10 Vernedert u voor den Heere, ende hy sal u verhoogen.
11 Broeders, en spreeckt niet qualick van malcanderen. Die van [sijnen] broeder qualick spreeckt ende sijnen broeder oordeelt, die spreeckt qualick van de Wet, ende oordeelt de wet. Indien ghy nu de Wet oordeelt, so en zijt ghy geen dader der Wet, maer een rechter.
12 Daer is een eenigh Wet-gever, die behouden kan ende verderven. Doch wie zijt ghy die eenen anderen oordeelt?
13 Wel aen nu ghy die daer seght, Wy sullen heden ofte morgen na sulcken stadt reysen, ende aldaer een jaer overbrengen, ende coopmanschap drijven, ende winste doen:
14 Die ghy niet en weet wat morgen [geschieden sal]: want hoedanigh is uw’ leven? Want het is een damp die voor een weynich [tijdts] gesien wordt, ende daer na verdwijnt.
15 In plaetse dat ghy soudt seggen, Indien de Heere wil, ende wy leven sullen, so sullen wy dit ofte dat doen.
16 Maer nu roemt ghy in uwen hoochmoet: alle sodanigen roem is boos.
17 Wie dan weet goet te doen, ende niet en doet, dien is het sonde.

Einde Jakobus 4