Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EN zijt niet vele meesters, mijne broeders, weetende dat wy te meerder oordeel sullen ontfangen. |
2 Want wy struyckelen alle in vele. Indien yemandt in woorden niet en struyckelt, die is een volmaeckt man, machtich om oock het geheel lichaem in den toom te houden. |
3 Siet, wy leggen den peerden toomen in de monden, op dat sy ons souden gehoorsamen, ende wy leyden [daer mede] haer geheel lichaem om: |
4 Siet noch de schepen, hoewelse soo groot zijn, ende van harde winden gedreven, sy worden ommegewent van een seer kleyn roer, waer henen oock de begeerte des stierders wil: |
5 Alsoo oock de tonge is een kleyn lidt, ende roemt [nochtans] groote dingen. Siet, een kleyn vyer hoe grooten hoop houts het aensteeckt. |
6 De tonge is oock een vyer, een werelt der ongerechtigheyt: also is de tonge onder onse leden gestelt, welcke het geheel lichaem besmet, ende ontsteeckt het radt [onser] geboorte, ende wort ontsteken van de helle. |
7 Want alle natuere beyde der wilde dieren, ende der vogelen, beyde der kruypende ende der zee dieren, wort getemt, ende is getemt geweest van de menschelicke natuere: |
8 Maer de tonge en kan geen mensche temmen. Sy is een onbedwingelick quaet: vol van doodelick fenijn. |
9 Door haer loven wy Godt ende den Vader, ende door haer vervloecken wy de menschen, die na de gelijckenisse Godts gemaeckt zijn. |
10 Uyt den selven mondt komt voort segeninge ende vervloeckinge. Dit en moet, mijne broeders, alsoo niet geschieden. |
11 Welt oock een fonteyne uyt een selve ader het soet ende het bitter? |
12 Kan oock, mijne broeders, een vyge-boom olijven voort-brengen, of een wijnstock vygen? Alsoo [en kan] geen fonteyne sout ende soet water voort-brengen. |
13 Wie is wijs ende verstandich onder u? Die bewijse uyt [sijnen] goeden wandel sijne wercken in sachtmoedige wijsheyt. |
14 Maer indien ghy bitteren nijdt ende twist-giericheyt hebt in uw’ herte, so en roemt ende en lieght niet tegen de waerheyt. |
15 Dese en is de wijsheyt niet die van boven af komt: maer is aerdsch, natuerlick, duyvelsch. |
16 Want waer nijdt ende twist-giericheyt is, aldaer is verwerringe, ende alle boosen handel. |
17 Maer de wijsheyt die van boven is, die is ten eersten suyver, daer na vreedsaem, bescheyden, geseggelick, vol van barmherticheyt ende van goede vruchten, niet partydelick oordeelende, ende ongeveynst. |
18 Ende de vrucht der rechtveerdicheyt wort in vrede gezaeyt, voor de gene die vrede maken. |