Statenvertaling.nl

sample header image

2 Timotheüs 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Timotheüs 1

1 Na het opschrift ende de gewoonlijcke groete. 3 verclaert d’Apostel de groote liefde, die hy Timotheo toedraecht, ende met bidden voor hem betoont. 4 als oock de oorsake waerom hy hem lief heeft, namelick om sijne Godtsalicheyt, daer in hy van kindts-been af van sijne groot-moeder ende moeder was opgevoedt. 6 Vermaent hem dat hy sijne gaven wil opwecken, 7 ende niet vreesen noch hem schamen de leere des Euangeliums vrymoedelick te prediken, ende om de selve verdruckinge te lijden. 9 Beschrijft tot dien eynde de voortreflickheyt onser roepinge ende de nutticheyt der selve leere. 11 Ende stelt hem oock voor sijn eygen exempel. 13 Vermaent hem oock dat hy de selve leere tot een voorbeelt wil houden, ende de selve vast bewaren. 15 Verklaert dat alle die uyt Asien te Roomen by hem waren hem verlaten hadden. 16 Doch dat Onesiphorus hem getrouwelick was by gebleven. 18 waerom hy Godt bidt dat hy sulcx hem genadelick wil vergelden.
 
1 PAULUS een Apostel Iesu Christi, 1 door den wille Godts, 2 na de belofte des levens dat in Christo Iesu is,
1 D. die van Godt selve, nae sijn believen, tot het Apostelschap verkoren ende beroepen ben. Siet Rom. 1.1. Gal. 1. versen 1, 15.
2 D. om te verkondigen het Euangelium, in welck voorgestelt wort de belofte des eeuwigen levens, die Godt ghedaen heeft aen alle de gene die in Christum Iesum gelooven. siet Rom. 1. versen 2, 16. Tit. 1. versen 1, 2, 3.
 
2 3 Timotheo [mijnen] geliefden 4 sone a genade, barmherticheyt, vrede zy [u] van Godt den Vader, ende Christo Iesu onsen Heere.
3 Van desen siet Actor. 16.1. Rom. 16.21. 1.Cor. 4.17. 2.Cor. 1.1. Philip. 2.19. 1.Timoth. 1.2. ende doorgaens in de Handelinghen der Apostelen, ende in de Sendt-brieven Pauli.
4 Gr. kindt. Siet 1.Timoth. 1.2. Alsoo noemt hem den Apostel, die nu een oudt man was, Philem. vers 9. om dat hy noch jonck was, 1.Thimoth. 4.12. ende om dat hy hem door het Euangelium hadde ghebaert, ende tegen hem vaderlick gesint was, gelijck het woordt geliefde oock te kennen geeft.
a Galat. 1.3. 1.Timoth. 1.2. 1.Petr. 1.2.
 
3 5 Ick dancke Godt, b dien ick diene 6 van [mijne] voorouderen aen 7 in een reyne conscientie, c gelijck ick sonder ophouden uwer gedachtigh ben in mijne gebeden nacht ende dagh:
5 Aldus kan dit oock overgeset worden, uyt vergelijckinge van dese plaetse met Rom. 1. versen 8, 9, 10. Ick dancke Godt voor u. Ende Godt is mijn getuyge, dien ick diene, etc. hoe ick sonder ophouden uwer gedachtigh ben, etc. Ofte, dese woorden Ick dancke Godt konnen gevoeght worden by het vijfde volgende vers.
b Actor 22.3. Rom. 1.9.
6 D. nae het exempel der heylige Patriarchen, Propheten, ende geloovige Ioden in den Ouden Testamente, van welcke ick afkomstigh ben. Siet Actor. 22.3. 2.Corinth. 11.22. Philip. 3.5.
7 Dat is, gereynight zijnde door den Heyligen Gheest ende het bloedt Iesu Christi, Hebr. 9.14. ende 10.22. Het welck moet verstaen worden van den tijdt sijner bekeeringe: hoe wel hem eenighsins een goede conscientie kan toegeschreven worden voor sijne bekeeringe, om de redenen verklaert. Actor. 23.1.
c 1.Thes. 1.2. ende 3.10.
 
4 Zeer begeerigh zijnde om u te sien, als ick gedencke aen uwe 8 tranen, op dat ick magh 9 met blijdtschap vervult worden:
8 N. die ghy om mijnent wille dickwils gestort hebt, hoorende van mijne verdruckinghen, ende voornamelick als ghy van my scheyddet, Siet Actor. 20. versen 37, 38.
9 Namel. als ick u weder sal moghen sien.
 
5 10 Als ick my in gedachtenisse brenge het 11 ongeveynst geloove dat in u is, het welck eerst 12 gewoont heeft in uwe 13 groot-moeder Lois, ende uwe moeder 14 Eunice: ende 15 ick ben versekert dat het oock in u [woont].
10 Gr. gedachtenisse nemende van uw’ geloove.
11 Dit wist d’Apostel uyt menichvuldige ervaringhe sijner oprechticheyt.
12 D. altijt ende geduerighlick in haer is gheweest, ende gelijck als een vaste woonstede in haer herte genomen hadde.
13 Namelick, van wegen uwe moeder. want sijn vader was van Griecksche ofte Heydensche afkomste ende religie. Siet Actor. 16.1.
14 Die een geloovige Ioodsche vrouwe wort ghenaemt. Actor. capit. 16. vers 1.
15 Namelick, door alle de overvloedige betooningen van de oprechtigheydt uwes geloofs, die niet toe en laten eenighsins daer aen te twijfelen.
 
6 Om welcke oorsake ick u indachtigh make dat ghy 16 opweckt 17 de gave Gods, d 18 die in u is door de opleggginge 19 mijner handen.
16 Het Griecx woordt anazopyrein, het welck de Apostel hier gebruyckt, beteeckent eygentlick een kleyn vyer, dat by nae uytgegaen is, ofte onder de asch gherekent, door blasen wederom levendigh ende brandende maecken. Een seer bequame gelijckenisse, waer door aengewesen wort, dat alsoo oock de gaven des Heyligen Geests door bidden, aenhouden in het lesen, ende vlijtige bedieninge onser beroepinge, vermeerdert, ende als brandende gemaeckt worden.
17 Siet 1.Tim. 4.14.
d Actor. 6.6. ende 8.17. ende 13.3. ende 19.6. 1.Timoth. 4.14. end 5.22.
18 D. die ick met dese Ceremonie vande oplegginge der handen te kennen hebbe gegeven, door de werckinge des heyligen Geests in u te zijn: ende die, door de krachtige gebeden der Gemeynte by dese Ceremonie ghevoecht, van Godt in u noch sullen vermeerdert worden.
19 In den eersten Sendt-brief cap. 4.14. seght de Apostel des Ouderlinghschaps: het welck beyde waer is, alsoo de Apostel Paulus hem de handen heeft opgeleght in tegenwoordigheyt ende uyt den name van de gantsche vergaderinge der Ouderlingen, als zijnde de voornaemste onder de selve, ende boven dien een Apostel.
 
7 e Want Godt en heeft ons niet gegeven 20 eenen geest der vreesachticheyt, maer 21 der cracht, ende der liefde, ende 22 der gematichtheyt.
e Rom. 8.15.
20 Dat is, een beweginge des herten ende des gemoets, die als’se quaet is, van den boosen, ende als’se goet is, van den heyligen Geest in de menschen gewrocht wordt, ende daer van geest genaemt wordt.
21 Dat is, der sterckte ende kloeckmoedicheyt des herten in het bedienen van ons ampt, midden onder alle vyanden, gevaren, ende verdruckingen.
22 Gr. sophronismou, waer door eyghentlick verstaen wordt een ghematight ofte gesont verstandt, welck by de kloeckmoedicheydt moet gevoeght worden, op dat de selve niet in roeckeloosheyt, tieren, rasen, ende onbescheydenheyt en verandere.
 
8 f En schaemt u dan niet 23 der getuygenisse onses Heeren, noch mijnes, g die 24 sijn gevangen ben: maer lijdt 25 verdruckingen met den Euangelio 26 na de kracht Godts:
f Rom. 1.16.
23 D. der leere des Euangeliums, in welcke getuyght wordt wie onse Heere ende Salichmaker is, ende hoe de Heere sijne macht, wijsheydt, rechtveerdigheydt, ende barmhertigheydt aen de menschen betoont. Siet Psal. 19.8. ende 119.2. 1.Corinth. 1.6. ende 2.1.
g Act. 21.33. Ephes. 3.1. ende 4.1. Colos. 4.18. Philem. verssen 1, 9, 13.
24 D. om sijnent wille ghevangen.
25 D. die het Euangelium selve, ende om des Euangeliums wille onderworpen zijn alle de gene, die het selve prediken, aen-nemen, ende belijden. 2.Timoth. 3.12.
26 Dat is, nae dat u Godt sterckte verleent om die verdruckingen lijdsamelick ende stantvastelick te verdragen. Dit doet hy daer by op dat wy sulckx onse eygene krachten niet toe en schrijven. Siet Phil. 1.29. 1.Tim. 1.12.
 
9 h Die ons heeft 27 saligh gemaeckt, ende 28 geroepen 29 met eene heylige roepinge: 30 niet na onse wercken, 31 maer na sijn eygen voornemen ende 32 genade, 33 die ons gegeven is 34 in Christo Iesu 35 voor de tijden der eeuwen:
h Ephes. 1.3. Tit. 3. versen 4, 5, 6.
27 N. door sijnen Sone Iesum Christum.
28 N. uyterlick door de predikinghe des Euangeliums, ende inwendelick door de krachtige werckinge sijnes Geests.
29 D. die in haer selven heyligh is, ende die ons roept tot heylicheydt. Luc. 1. vers 75. Ephes. 1.4. Colos. 1.22.
30 N. die als een voorgaende ofte voorghesiene oorsaecke dese roepinge souden verdienen, ofte Godt daer toe souden hebben beweeght. Siet Rom. 9.12. Ephes. 2.9. Tit. 3.5.
31 D. nae dat het hem belieft ende behaeght heeft van eeuwigheyt, by hem selven, over ons te besluyten. Siet Rom. 8.28. ende 9.11. Ephes. 1.11. ende 3.11.
32 Dat is, genadigh voornemen, welckes eenige ende eerste bewegende oorsake is de onverdiende genade ende barmhertigheydt Godts. Rom. 6.23. ende 11.5, 6. Gal. 1.15. Ephes. 1.6. Tit. 3.7.
33 D. die Godt in sijnen raedt voorgenomen ende besloten heeft ons te geven. Siet dierghelijcke Ioan. 17.24. want dese ghenade is ons met der daedt niet van eeuwigheydt, maer in den tijdt gegeven, wanneer wy dadelick geroepen worden: maer wordt also geseght, om dat dese dadelicke gevinge geschiet nae dat eeuwigh voornemen Godts, het welck so vast gaet als of het alreede volbracht ware.
34 Dat is, om den selver vruchten door Iesum Christum te verkrijgen. Siet voorder Ephes. 1.4.
35 Dat is, van eeuwigheydt, ofte, gelijck hy elders spreeckt voor de gront-legginge der werelt. Ephes. 1.4.
 
10 i Doch nu geopenbaert is door 36 de verschijninge onses Salichmakers Iesu Christi, k die 37 den doot heeft 38 te niete gedaen, ende 39 het leven ende de onverderflickheyt 40 aen ’t licht gebracht door het Euangelium.
i Rom. 16.25. Ephes. 1.9. ende 3.9. Coloss. 1.26. Tit. 1.2. 1.Petr. 1.20.
36 Namel. in den vleesche in sijne eerste toekomste.
k Iesa. 25.8. Hebr. 2.14.
37 Namelick, de eeuwige doodt.
38 Namelick, door sijn doodt. Hebr. 2.14. Verstaet, ten aensien van de geloovige, die door hem van de selve verlost ende bevrijt zijn. Want op de ongeloovige blijft de toorn Godts. Ioan. 3.36.
39 N. het eeuwige leven, gelijck het volgende woort onverderflickheyt, tot verklaringe bygevoegt, uytwijst.
40 D. te wege heeft gebracht door sijne verdiensten, ende te voorschijn gebracht ofte bekent gemaeckt, door de predicatie des Euangeliums.
 
11 l 41 Waer toe ick 42 gestelt ben een Prediker, ende een Apostel, ende een Leeraer der Heydenen:
l Actor. 9.15. ende 13.2. ende 22.21. Galat. 1.15. ende 2.8. Ephes. 3.8. 1.Tim. 2.7.
41 D. om welck Euangelium te prediken, voornamelick onder de Heydenen.
42 N. van Godt, die my daer toe afgesondert, beroepen, ende verordineert heeft. Siet Actor. 13.2. Rom. 1.1. Galat. 1.1.
 
12 Om welcke oorsake ick oock 43 dese dingen lijde: maer en worde 44 niet beschaemt. Want ick weet 45 wien ick gelooft hebbe, ende ick ben versekert dat hy 46 machtigh is 47 mijn pandt by [hem] wechgeleght te bewaren tot 48 dien dagh.
43 D. dese verdruckingen ende banden.
44 Ofte, ick en schame my des niet.
45 Dat is, op wiens toeseggingen ick vertrouwt hebbe.
46 D. dat hy niet alleen den wille en heeft, ’t welck uyt sijne toeseggingen blijckt, maer oock de macht om die te volbrengen.
47 D. de eeuwige gelucksaligheyt ende heerlickheyt, die Godt sijne kinderen ende getrouwe dienaren belooft heeft, ende van hem in den hemel als een toevertrouwt pant voor haer wechgelegt is, ende getrouwelick bewaert wort.
48 N. der toekomste Christi ten oordeele, wanneer hy het selve haer sal geven om dadelick ende eeuwelick te besitten.
 
13 m 49 Houdt het voor-beeldt der gesonde woorden, die ghy van my gehoort hebt, 50 in geloove ende liefde 51 die in Christo Iesu is.
m 2.Tim. 3.14.
49 D. houdt altijt in uwen sin een kort begrijp der gesonde leere, waer in de voornaemste hooftstucken der selve in het korte gelijck als ontworpen ende afgebeelt zijn, waer nae ghy uwe leeringen mooght richten. Ofte, gelijck sommige uytleggen, laet de gesonde woorden, dat is, de gesonde leere, die ghy van my gehoort hebt, ende de maniere die ick in’t leeren houde, u een voorschrift zijn, het welck ghy in ’t leeren volget.
50 Dit zijn twee hooftstucken, waer toe alle de artijkelen ofte stucken der ghesonde leere gebracht konnen worden, en waer in de selve begrepen zijn. Siet Tit. 3.8.
51 D. welck geloove Christum Iesum tot een fondament heeft, ende welcke liefde om Christi wille betoont moet worden. Siet. 1.Tim. 1.14.
 
14 52 Het goede pandt 53 dat [u] toebetrouwt is, bewaert 54 door den heyligen Geest, 55 die in ons woont.
52 N. der gesonde Leere. Siet 1.Tim. 6.20.
53 N. van Godt, om wel te bewaren, ende andere suyverlick ende getrouwelick mede te deelen.
54 Dit doet hy daer by, op dat Timotheus dese bewaringe niet hem selven, ofte sijne krachten soude toeschrijven, alsoo dit in ons een werck ende gave des H. Geests is, Rom. 15.13. 1.Cor. 12.3.
55 Siet Rom. 8. versen 9, 11. 1.Cor. 3.16.
 
15 Ghy weet dit n dat 56 alle die in Asia zijn, haer van my 57 afgewent hebben: onder dewelcke is Phygellus ende Hermogenes.
n Act. 19.10.
56 D. meest alle dienaers des Euangeliums, die ofte van Asien zijn, ofte nu in Asien te Ephesen ende elders haer onthouden. Siet de aenteeck. op Actor. 20.4.
57 Dat is, verlaten hebben, sonder my in mijnen dienst, ofte verantwoordinge by te staen. Diergelijcke klachte siet capit. 4. 10. 16.
 
16 De Heere geve 58 den huyse o Onesiphori 59 barmherticheyt: want hy heeft my dickmael 60 verquickt, ende heeft sich 61 mijner keten niet geschaemt.
58 D. het gantsche huysgesin, het welck des huysvaders goet exempel in Paulum te verquicken sonder twijfel nagevolght heeft.
o 2.Tim. 4.19.
59 D. alles goets nae lichaem ende ziele, het welck soo genaemt wort, om dat Godt den menschen het selve niet uyt verdiensten, maer uyt genadige onferminge verleent. Siet 1.Tim. 1.2.
60 Het Griecx woort beteeckent eygentlick, heeft my verkoelinge gedaen. Een gelijckenisse van de gene die verhittet zijnde door de verkoelinge verquickt worden. Siet Psal. 39.14. ende 66.12. Actor. 3.19.
61 Dat is, mijnes vernederden staets in mijne gevangenisse. Siet van dese keten, de aenteeck. op Actor. 28.16.
 
17 Maer als hy te Roomen gecomen was, heeft hy my seer neerstelick 62 gesocht, ende heeft [my] gevonden.
62 N. also Roomen een seer groote stadt was ende vol volcks uyt de geheele werelt.
 
18 De Heere geve hem 63 dat hy barmherticheyt vinde 64 by den Heere, 65 in dien dagh: ende hoe vele hy [my] 66 te Ephesen gedient heeft weet ghy 67 seer wel.
63 Siet het 16 vers.
64 D. by hem, die onse Heere ende Rechter is.
65 N. als dese Heere de levendige ende doode sal oordeelen, ende de straffen ende de belooningen sal uytdeelen.
66 N. boven den dienst die hy my daer nae hier te Roomen heeft bewesen.
67 Gr. beter.

Einde 2 Timotheüs 1