Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
| 1 DOch de Geest seght duydelick, dat in de laetste tijden sommige sullen afvallen van het geloove, haer begevende tot verleydende geesten, ende leeringen der Duyvelen, |
| 2 Door geveynstheydt der leugensprekers, hebbende hare eygene conscientie [als] met eenen brandt-yser toe-gheschroeyt, |
| 3 Verbiedende te houwelicken, [gebiedende] van spijsen te onthouden die Godt geschapen heeft tot nuttinge met dancksegginge, voor de geloovige, ende die de waerheyt hebben bekent. |
| 4 Want alle schepsel Godts is goet, ende daer en is niet verworpelijck, met danck-segginge genomen zijnde. |
| 5 Want het wort geheyligt door het woort Godts, ende [door] het gebedt. |
| 6 Als ghy dese dingen den broederen voorstelt, so sult ghy een goet dienaer Iesu Christi zijn, opgevoedt in de woorden des geloofs, ende der goede leere, welcke ghy achtervolght hebt. |
| 7 Maer verworpt de ongodlicke ende oudt-wijfsche fabelen: ende oeffent u selven tot Godtsalicheyt. |
| 8 Want de lichaemelicke oeffeninge is tot weynigh nut: maer de Godtsalicheyt is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen, ende des toecomenden levens. |
| 9 Dit is een getrouw woort, ende aller aenneminge weerdigh. |
| 10 Want hier toe arbeyden wy oock, ende worden gesmadight om dat wy gehoopt hebben op den levenden Godt, die een behouder is aller menschen, [maer] allermeest der geloovige. |
| 11 Beveelt dese dingen, ende leert’se. |
| 12 Niemant en verachte uwe jonckheyt: maer zijt een voor-beeldt der geloovige, in den woorde, in wandel, in liefde, in den geest, in geloove, in reynicheyt. |
| 13 Houdt aen in’t lesen, in’t vermanen, in’t leeren, tot dat ick kome. |
| 14 En versuymt de gave niet die in u is, die u gegeven is door de prophetie, met oplegginge der handen des Ouderlinghschaps. |
| 15 Bedenckt dese dingen, weest hier in [besigh]: op dat uw toenemen openbaer zy in allen. |
| 16 Hebt acht op u selven, ende op de leere: volherdt in desen. Want dat doende sult ghy ende u selven behouden, ende die u hooren. |