Statenvertaling.nl

sample header image

1 Thessalonicenzen 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

1 Thessalonicenzen 2

1 WAnt ghy weet selve, broeders, onsen inganck tot u, dat die niet ydel en is geweest:
2 Maer hoewel wy te voren geleden hadden, ende oock ons smaetheyt aengedaen was, gelijck ghy weet, te Philippis, so hebben wy [nochtans] vrymoedicheyt gebruyckt in onsen Godt om het Euangelium Godts tot u te spreken in veel strijdts.
3 Want onse vermaninge en is niet geweest uyt verleydinge, noch uyt onreynicheyt, noch met bedrogh:
4 Maer gelijck wy van Godt beproeft zijn geweest, dat ons het Euangelium soude toe betrouwt worden, also spreken wy, niet als menschen behagende, maer Gode die onse herten beproeft.
5 Want wy en hebben noyt met pluymstrijckende woorden omgegaen, gelijck ghy weet, noch met [eenigh] bedecksel van giericheyt: Godt is getuyge.
6 Noch soekende eere uyt menschen, noch van u, noch van andere: hoewel wy u tot last konden zijn als Christi Apostelen:
7 Maer wy zijn vriendelick geweest in’t midden van u, gelijck als een voedster hare kinderen coestert:
8 Alsoo wy, tot u zeer genegen zijnde, hebben u geerne willen mede-deelen niet alleen het Euangelium Godts, maer oock onse eygene zielen, daerom dat ghy ons lief geworden waert.
9 Want ghy gedenckt, broeders, onsen arbeydt ende moeyte: want nacht ende dagh werckende, op dat wy niemant onder u en souden lastigh zijn, hebben wy het Euangelium Godts onder u gepredickt.
10 Ghy zijt getuygen, ende Godt, hoe heylichlick, ende rechtveerdelick, ende onberispelick wy u, die geloovet, geweest zijn.
11 Gelijck ghy weet hoe wy een yegelick van u, als een vader sijne kinderen, vermaenden ende vertroosteden,
12 Ende betuyghden dat ghy soudt wandelen weerdichlick Gode, die u roept tot sijn Coninckrijck ende heerlickheyt.
13 Daerom dancken wy oock Godt sonder ophouden, dat als ghy het woort der predikinge Godts van ons ontfangen hebt, ghy dat aengenomen hebt, niet [als] der menschen woort, maer (gelijck het waerlick is) [als] Godts woort, dat oock werckt in u die geloovet.
14 Want ghy, broeders, zijt navolgers geworden der Gemeynten Godts, die in Iudea zijn, in Christo Iesu: dewijle oock ghy het selve geleden hebt van uwe eygene mede-burgers, gelijck als sy van de Ioden:
15 Welcke oock gedoodt hebben den Heere Iesum, ende hare eygene Propheten: ende ons hebben vervolght, ende Gode niet en behagen, ende alle menschen tegen zijn:
16 Ende verhinderen ons te spreken tot de Heydenen, dat sy saligh mochten worden, op dat sy alle tijdt hare sonden vervullen souden. Ende de toorn is over haer gecomen tot den eynde.
17 Maer wy, broeders, van u berooft geweest zijnde voor een cleyne wijle tijdts, na het aengesicht, niet na het herte, hebben ons te overvloediger beneersticht om uwe aengesicht te sien met groote begeerte.
18 Daerom hebben wy willen tot u comen, (immers ick Paulus) eenmael ende andermael, maer de Satanas heeft ons belet:
19 Want welcke is onse hope, ofte blijdschap, ofte croone des roems? En zijt ghy die oock niet voor onsen Heere Iesu Christo in sijne toecomste?
20 Want ghy zijt onse heerlickheyt ende blijdschap.

Einde 1 Thessalonicenzen 2