Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WAnt ick wil dat ghy wetet hoe grooten strijdt ick voor u hebbe, ende [voor] de gene die te Laodicea zijn, ende so vele als’er mijn aengesicht in den vleesche niet en hebben gesien: |
2 Op dat hare herten vertroost mogen worden, ende sy te samen gevoeght zijn in de liefde, ende [dat] tot allen rijckdom der volle versekertheydt des verstants, tot kennisse der verborgentheyt Godts ende des Vaders ende Christi: |
3 In den welcken alle de schatten der wijsheyt ende der kennisse verborgen zijn. |
4 Ende dit segge ick, op dat niet yemandt u en misleyde met beweegh-redenen die eenen schijn hebben. |
5 Want hoewel ick met het vleesch van [u] ben, nochtans ben ick met den geest by [u,] my verblijdende ende siende uwe ordeninge, ende de vasticheyt uwes geloofs in Christum. |
6 Gelijck ghy dan Christum Iesum den Heere hebt aengenomen, wandelt [also] in hem: |
7 Gewortelt ende op-ghebouwt in hem, ende bevestight in het geloove, gelijckerwijs ghy geleert zijt, overvloedich zijnde in het selve, met danck-segginge. |
8 Siet toe dat niemandt u als eenen roof en vervoere door de Philosophie, ende ydele verleydinge, nae de over-leveringe der menschen, na de eerste beginselen der werelt, ende niet na Christum. |
9 Want in hem woont alle de volheyt der Godtheyt lichaemelick: |
10 Ende ghy zijt in hem volmaeckt, die het hooft is van alle Overheyt ende macht, |
11 In welcken ghy oock besneden zijt met een besnijdenisse die sonder handen geschiet, in de uyt-treckinge des lichaems der sonden des vleeschs, door de besnijdenisse Christi: |
12 Zijnde met hem begraven in den Doop, in welcken ghy oock met [hem] opgeweckt zijt door het geloove der werckinge Godts, die hem uyt den dooden opgeweckt heeft. |
13 Ende hy heeft u als ghy doodt waert in de misdaden, ende [in] de voorhuyt uwes vleeschs, mede levendich gemaeckt met hem, alle [uwe] misdaden u vergevende: |
14 Uytgewischt hebbende het handtschrift dat tegen ons was in insettingen [bestaende], ’t welck [segge ick] eeniger wijse ons tegen was, ende heeft dat selve uyt het midden wech genomen, het selve aen het cruys genagelt hebbende: |
15 [Ende] de Overheden ende de Machten uytgetogen hebbende, heeft hy die in’t openbaer ten toone gestelt, ende heeft door het selve over haer getriumpheert. |
16 Dat u dan niemandt en oordeele in spijse ofte in dranck, ofte in het stuck des Feest-[daechs], ofte der nieuwe Mane, ofte der Sabbathen: |
17 Welcke zijn een schaduwe der toekomende dingen, maer het lichaem, is Christi. |
18 Dat [dan] niemandt u en overheersche na sijnen wille in nedricheyt ende dienst der Engelen, intredende in ’t gene hy niet gesien en heeft, te vergeefs opgeblasen zijnde door het verstant sijnes vleeschs: |
19 Ende het hooft niet behoudende, uyt het welcke het geheele lichaem door de t’ samen-voeghselen ende t’ samen-bindingen voorsien ende t’ samen gevoeght zijnde, opwast met Goddelicken wasdom. |
20 Indien ghy dan met Christo de eerste beginselen der werelt zijt afgestorven, wat wort ghy, gelijck of ghy inde werelt leefdet, met insettingen belast? |
21 [Namelick] en raeckt niet, noch en smaeckt niet, noch en roert niet aen: |
22 Welcke dingen alle verderven door het gebruyck, [ingevoert] na de geboden ende leeringen der menschen: |
23 Dewelcke wel hebben eene [schijn-]reden van wijsheyt in eygen-willigen [Godts-]dienst, ende nedricheyt, ende [in] het lichaem niet te sparen, [doch] en zijn niet in eenige weerde, [maer] tot versadinge des vleeschs. |