Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 7

1 WAnneer u de HEERE uwe Godt sal gebracht hebben in ’t lant, daer ghy nae toegaet om dat te erven; ende hy vele volckeren voor u aengesichte sal hebben uytgeworpen, de Hethiten, ende de Girgasiten, ende de Amoriten, ende de Canaaniten, ende de Phereziten, ende de Heviten, ende de Iebusiten, seven volckeren, die meerder ende machtiger zijn dan ghy:
2 Ende de HEERE uwe Godt haer sal gegeven hebben voor u aengesichte, dat ghyse slaet: so sult ghyse gantschelick verbannen, ghy en sult geen verbont met hen maken, noch hen genadich zijn.
3 Ghy en sult u oock met hen niet vermaechschappen: ghy en sult uwe dochters niet geven aen hare sonen, ende hare dochters niet nemen voor uwe sonen.
4 Want sy souden uwe sonen van my doen afwijcken, dat sy andere Goden souden dienen: ende de toorn des HEEREN soude tegens u lieden ontsteken, ende u haest verdelgen.
5 Maer alsoo sult ghy hen doen; hare altaren sult ghy af werpen, ende hare opgerichte beelden verbreken: ende hare bosschen sult ghy afhouwen, ende hare gesnedene beelden met vyer verbranden.
6 Want ghy zijt een heylich volck den HEERE uwen Godt: u heeft de HEERE uwe Godt verkoren, dat ghy hem ten volcke des eygendoms soudet zijn uyt alle volcken, die op den aerdbodem zijn.
7 De HEERE en heeft geenen lust tot u gehadt, noch u verkoren, om uwe veelheyt boven alle andere volcken; want ghy waert het weynichste van alle volcken:
8 Maer om dat de HEERE ulieden liefhadde, ende op dat hy hielde den eedt, dien hy uwen vaderen gesworen hadde, heeft u de HEERE met stercker hant uytgevoert; ende heeft u verlost uyt den diensthuyse, uyt de hant van Pharao, Coninck van Egypten.
9 Ghy sult dan weten, dat de HEERE uwe Godt, die Godt is: die getrouwe Godt, dewelcke het verbont ende de weldadicheyt houdt dien, die hem lief hebben, ende sijne geboden houden, tot in duysent geslachten:
10 Ende hy vergeldt eenen yederen van dien, die hem haten, in sijn aengesicht, om hem te verderven: hy en sal ’t sijnen hater niet vertrecken, in sijn aengesicht sal hy ’t hem vergelden.
11 Houdt dan de geboden, ende de insettingen, ende de rechten, die ick u heden gebiede, om die te doen.
12 So sal’t geschieden, om dat ghy dese rechten sult hooren, ende houden, ende deselve doen; dat de HEERE, uwe Godt, u het verbont ende de weldadicheyt sal houden, die hy uwen vaderen gesworen heeft.
13 Ende hy sal u lief hebben, ende sal u segenen, ende u doen vermenichvuldigen: ende hy sal segenen de vrucht uwes buycks, ende de vrucht uwes lants, u koorn, ende uwen most, ende uwe olye, de voortsettinge uwer koeyen, ende de kudden van u kleyn vee, in ’t lant, dat hy uwen vaderen gesworen heeft u te geven.
14 Gesegent sult ghy zijn boven alle volcken: daer en sal onder u noch man noch vrouwe onvruchtbaer zijn; oock [niet] onder uwe beesten.
15 Ende de HEERE sal alle kranckheyt van u afweeren: ende hy en sal u geene vander Egyptenaren quade sieckten, die ghy kent, opleggen, maer salse leggen op alle die u haten.
16 Ghy sult dan alle die volcken verteeren, die de HEERE uwe Godt u geven sal; u ooge en salse niet verschoonen: ende ghy sult hare Goden niet dienen; want dat soude u een strick zijn.
17 So ghy in u herte seydet; Dese volcken zijn meerder dan ick: hoe soud ickse uyt de besittinge konnen verdrijven?
18 En vreest niet voor hen: gedenckt steets, wat de HEERE, uwe Godt, aen Pharao ende aen alle Egyptenaren gedaen heeft.
19 De groote versoeckingen, die uwe oogen gesien hebben, ende de teeckenen, ende de wonderen, ende de stercke hant, ende den uytgestreckten arm, door welcken u de HEERE uwe Godt heeft uytgevoert: alsoo sal de HEERE uwe Godt doen aen alle volcken, voor welcker aengesichte ghy vreest.
20 Daer toe sal de HEERE, uwe Godt, oock horselen onder hen senden: tot datse omkomen, die overgebleven, ende voor u aengesichte verborgen zijn.
21 En ontsett u niet voor haer lieder aengesicht: want de HEERE uwe Godt is in ’t midden van u, een groot ende vreeslick Godt.
22 Ende de HEERE, uwe Godt, sal dese volcken voor u aengesichte allencxkens uyt werpen: haestelick en sult ghyse niet mogen te niete doen, op dat het wilt des veldes niet tegens u vermenichvuldige.
23 Ende de HEERE salse geven voor u aengesichte: ende hy salse verschricken met groote verschrickinge, tot datse verdelcht worden.
24 Oock sal hy hare Coningen in uwe hant geven, dat ghy haren name van onder den hemel te niete doet: geen man sal voor u aengesichte bestaen, tot dat ghyse sult hebben verdelcht.
25 De gesnedene beelden van hare Goden, sult ghy met vyer verbranden: het silver ende gout, dat daer aen is, en sult ghy niet begeeren, noch voor u nemen; op dat ghy daer door niet verstrickt en wordet: want dat is den HEERE uwen Godt een grouwel.
26 Ghy en sult dan den grouwel in u huys niet brengen, dat ghy eenen ban soudt worden, gelijck dat selve is: ghy sult het gantschelick verfoeyen, ende teenemael eenen grouwel daer van hebben; want het is eenen ban.

Einde Deuteronomium 7