Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DIt zijn dan de geboden, de insettingen, ende de rechten, die de HEERE uwe Godt geboden heeft om u te leeren: op dat ghyse doet inden lande, nae het welcke ghy henen treckt, om dat erflick te besitten: |
2 Op dat ghy den HEERE uwen Godt vreeset, om te houden alle sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u gebiede; ghy, ende u kint, ende kints kint, alle de dagen uwes levens: ende op dat uwe dagen verlengt worden. |
3 Hoort dan, Israël, ende neemt waer dat ghyse doet; op dat het u wel gae, ende op dat ghy seer vermenichvuldiget (gelijck als u de HEERE, uwer vaderen Godt, gesproken heeft) in ’t lant, dat van melck ende honich is vloeyende. |
4 Hoort, Israël, de HEERE onse Godt, is een eenich HEERE. |
5 So sult ghy den HEERE uwen Godt lief hebben: met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele, ende met al u vermogen. |
6 Ende dese woorden, die ick u heden gebiede, sullen in u herte zijn. |
7 Ende ghy sultse uwen kinderen inscherpen, ende daer van spreken: als ghy in uwen huyse sittet, ende als ghy op den wech gaet, ende als ghy nederligt, ende als ghy opstaet. |
8 Oock sult ghyse tot een teecken binden op uwe hant: ende sy sullen u tot voorhooft-spanselen zijn tusschen uwe oogen. |
9 Ende ghy sultse op de posten uwes huyses, ende aen uwe poorten schrijven. |
10 Alst dan sal geschiet zijn, dat de HEERE uwe Godt u sal hebben ingebracht in dat lant, dat hy uwen vaderen, Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft, u te sullen geven: groote ende goede steden, die ghy niet gebouwt en hebt, |
11 Ende huysen, alles goedes vol, die ghy niet gevult en hebt, ende uytgehouwene bornputten, die ghy niet uytgehouwen en hebt, wijngaerden ende olijfgaerden, die ghy niet geplant en hebt: ende ghy gegeten hebt ende versadigt zijt; |
12 So wacht u, dat ghy des HEEREN niet en vergetet: die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse heeft uytgevoert. |
13 Ghy sult den HEERE uwen Godt vreesen, ende hem dienen: ende ghy sult by sijnen name sweeren. |
14 Ghy en sult andere Goden niet na volgen; vande Goden der volcken, die rontomme u zijn. |
15 Want de HEERE uwe Godt is een yverich Godt in ’t midden van u: dat de toorn des HEEREN uwes Godts tegens u niet en ontsteke, ende hy u vanden aerdbodem verdelge. |
16 Ghy en sult den HEERE uwen Godt niet versoecken, gelijck als ghy hem versocht hebt te Massa. |
17 Ghy sult de geboden des HEEREN, uwes Godts, vlijtichlick houden: mitsgades sijne getuychenissen, ende sijne insettingen, die hy u geboden heeft. |
18 Ende ghy sult doen, dat recht ende goet is in de oogen des HEEREN: op dat het u wel gae, ende dat ghy in komet, ende ervet dat goede lant, dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft; |
19 Om alle uwe vyanden voor u aengesichte te verdrijven: gelijck als de HEERE gesproken heeft. |
20 Wanneer uwe soon u morgen sal vragen, seggende: Wat zijn dat voor getuychenissen, ende insettingen, ende rechten, die de HEERE onse Godt ulieden geboden heeft? |
21 So sult ghy tot uwen sone seggen; Wy waren Pharaos dienst-knechten in Egypten: maer de HEERE heeft ons door eene stercke hant uyt Egypten uytgevoert. |
22 Ende de HEERE gaf teeckenen, ende groote ende quade wonderen, in Egypten, aen Pharao ende aen sijn gantsche huys, voor onse oogen: |
23 Ende hy voerde ons van daer uyt: op dat hy ons in brachte, om ons het lant te geven, dat hy onsen vaderen gesworen hadde. |
24 Ende de HEERE geboodt ons te doen alle dese insettingen, om te vreesen den HEERE onsen Godt: ons voor altoos ten goede, om ons in ’t leven te behouden, gelijck het te desen dage is. |
25 Ende ’tsal ons gerechticheyt zijn, als wy sullen waernemen te doen alle dese geboden, voor het aengesichte des HEEREN onses Godts, gelijck als hy ons geboden heeft. |