Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 6

Bevel vande geboden Godts te houden, ende hem als den eenigen waren Godth lief te hebben, met by-gevoegde belofte, vers 1, etc. Bevel van Godts geboden den kinderen in te scherpen, ende andersins altijt voor oogen te hebben, 6. Item, van Godt ende sijne weldaden niet te vergeten, 10. Van Godes vreese, ende vermijdinge der afgoderye, 13. Van Godt niet te versoecken, maer hem onderdanich te zijn, 16. Vande verlossinge uyt Egypten den kinderen vlijtichlick voor te houden, op dat sy Godt leeren vreesen ende gehoorsaem zijn, 20.
 
1 DIt zijn dan 1 de geboden, de insettingen, ende de rechten, die de HEERE uwe Godt geboden heeft om u te leeren: op dat ghyse doet inden lande, nae het welcke ghy henen treckt, om dat erflick te besitten:
1 Hebr. het gebodt. Siet bov. cap. 5. op vers 31.
 
2 Op dat ghy den HEERE uwen Godt vreeset, om te houden alle sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u gebiede; ghy, ende u kint, ende kints kint, alle de dagen uwes levens: ende op dat uwe dagen verlengt worden.
3 Hoort dan, Israël, ende neemt waer dat ghyse doet; op dat het u wel gae, ende op dat ghy seer vermenichvuldiget (gelijck als u de HEERE, uwer vaderen Godt, gesproken heeft) in ’t lant, dat van 2 melck ende honich is vloeyende.
2 Siet Exod. 3.8.
 
4 a Hoort, Israël, de HEERE onse Godt, is een 3 eenich HEERE.
a Bov. 4.35. Marc. 12.29. Iohan. 17.3. 1.Corinth. 8.4, 6.
3 D. een eenich, eeuwich, almachtich, Godtlick wesen. siet van’t woort HEERE, ofte, Iehovah. Genes. 2. op vers 4.
 
5 So sult ghy den HEERE uwen Godt b lief hebben: met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele, ende met al u vermogen.
b Ond. 10.12. Matth. 22.37. Luc. 10.27.
 
6 Ende dese woorden, die ick u heden gebiede, sullen in u herte zijn.
7 Ende ghy sultse uwen c kinderen 4 inscherpen, ende daer van spreken: als ghy in uwen huyse sittet, ende als ghy op den wech gaet, ende als ghy nederligt, ende als ghy opstaet.
c Bov. 4.9. ende 11.19.
4 Hebr. scherpen, wetten, slijpen, dat is, alsoo voordragen, datse in haer herte mogen doordringen: gelijck wapenen gescherpt worden, om nae’t voornemen des genen, diese gebruyct, door te dringen.
 
8 Oock sult ghyse tot een 5 teecken binden op uwe hant: ende sy sullen u tot voorhooft-spanselen zijn tusschen uwe oogen.
5 D. ghy sult alle middelen gebruycken, om de selve in gestadige gedachtenisse te houden, ende uwe kinderen deselve voor oogen te leggen, om daernae te leven. siet Exod. 13.9. ende van de voorhooft-spanselen, op vers 16.
 
9 Ende ghy sultse op de posten uwes huyses, ende aen uwe poorten schrijven.
10 Alst dan sal geschiet zijn, dat de HEERE uwe Godt u sal hebben ingebracht in dat lant, dat hy uwen vaderen, Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft, u te sullen geven: groote ende goede steden, die ghy niet gebouwt en hebt,
11 Ende huysen, alles goedes vol, die ghy niet gevult en hebt, ende uytgehouwene bornputten, die ghy niet uytgehouwen en hebt, wijngaerden ende olijfgaerden, die ghy niet geplant en hebt: d ende ghy 6 gegeten hebt ende versadigt zijt;
d Ond. 8.9, 10.
6 And. dat ghy dan sult eten en versadigt worden [maer] etc.
 
12 So wacht u, dat ghy des HEEREN niet en vergetet: die u uyt Egyptenlant uyt den 7 diensthuyse heeft uytgevoert.
7 Hebr. uyt het huys der dienstknechten: als bov. cap. 5.6.
 
13 Ghy sult den HEERE uwen 8 Godt e vreesen, ende hem dienen: ende ghy sult 9 by sijnen name sweeren.
8 Verstaet, alleen, gelijck het volgende versken uytwijst, ende te sien is Mat. 4.10.
e Ond. 10.20. Matth. 4.10. Luc. 4.8.
9 Wanneer de publijcke ofte private noot sulcx vereyscht, soo sult ghy uwen Godt dese eere aen doen, dat ghy by hem alleen sweert.
 
14 Ghy en sult andere Goden niet na volgen; vande Goden der volcken, die rontomme u zijn.
15 Want de HEERE uwe Godt is een 10 yverich Godt in ’t midden van u: dat de toorn des HEEREN uwes Godts tegens u niet en ontsteke, ende hy u vanden aerdbodem verdelge.
10 Siet Exod. 20.5. ende bov. cap. 4. op vers 24.
 
16 Ghy en sult den HEERE uwen Godt f niet 11 versoecken, gelijck als ghy hem versocht hebt te g Massa.
f Matth. 4.7. Luc. 4.12.
11 Godt versoecken, is ofte uyt misvertrouwen op hem, oft uyt hoochachtinge van sich selven het Godtlicke voorschrift, de rechte ordre ende d’ordinare middelen te verlaten, om sijn eygen goetduncken te volgen, ende van Godt, sijne eygenschappen, ende wille preuve te nemen. Siet Exod. 17. 2. Num. 14.22. Psal. 78.18. Matth. 4.7. Actor. 15.10.
g Exod. 17.2. Num. 20.4.
 
17 Ghy sult de geboden des HEEREN, uwes Godts, 12 vlijtichlick houden: mitsgades sijne getuychenissen, ende sijne insettingen, die hy u geboden heeft.
12 Hebr. houdende houden
 
18 Ende ghy sult doen, dat recht ende goet is in de oogen des HEEREN: op dat het u wel gae, ende dat ghy in komet, ende ervet dat goede lant, dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft;
19 Om alle uwe vyanden voor u aengesichte te verdrijven: gelijck als de HEERE gesproken heeft.
20 Wanneer uwe soon u 13 morgen sal vragen, seggende: Wat zijn dat voor getuychenissen, ende insettingen, ende rechten, die de HEERE onse Godt ulieden geboden heeft?
13 D. na desen, heden ofte morgen, alsmen seyt. Siet Gen. 30. op vers 33.
 
21 So sult ghy tot uwen sone seggen; Wy waren Pharaos dienst-knechten in Egypten: maer de HEERE heeft ons door eene stercke hant uyt Egypten uytgevoert.
22 Ende de HEERE gaf teeckenen, ende groote 14 ende quade wonderen, in Egypten, aen Pharao ende aen sijn gantsche huys, voor onse oogen:
14 Dat is, vreemde, schrickelicke, schadelicke, ende verderflicke plagen, waer door de Egyptenaers seer gequelt ende gepijnicht wierden.
 
23 Ende hy voerde ons van daer uyt: op dat hy ons in brachte, om ons het lant te geven, dat hy onsen vaderen gesworen hadde.
24 Ende de HEERE geboodt ons te doen alle dese insettingen, om te vreesen den HEERE onsen Godt: ons 15 voor altoos ten goede, om ons in ’t leven te behouden, gelijck het te desen dage is.
15 Hebr. alle de dagen.
 
25 Ende ’tsal ons 16 gerechticheyt zijn, als wy sullen waernemen te doen alle dese geboden, voor het aengesichte des HEEREN onses Godts, gelijck als hy ons geboden heeft.
16 Nae de wet, by conditie, indien wy de gantsche wet volkomelick onderhouden, gelijck de volgende woorden uytwijsen. Verg. Levit. 18.5. Ezech. 20.11. Mat. 19.17. Rom. 10.5. Gal. 3.12. Iac. 2.10. Maer nademael alle weder-geborene kinderen Godts in desen leven onvolmaeckt blijven, sulcx dat sy de voorseyde conditie niet konnen volbrengen, so en isser geen ander wech om voor Godt gerechtveerdicht te worden, als door een oprecht geloove aen Iesum Christum, wiens gerechticheyt ende voldoeninge ons vanden vader uyt genade geschoncken, toegerekent, ende door ’t geloove toege-eygent wort. Siet Ierem. 33.16. Dan. 9.24. Rom. 3.27. ende 8.3. 1.Corinth. 1.30. 2.Corinth. 5.21. Galat. 3.10, 11 waer op dan de goede wercken volgen, als een vrucht des geloofs, ende bewijs van schuldige danckbaerheyt, nae ’t voorschrift van Godts wet, etc. Galat. 5.6. Iacob. 2.18. ende 1.Corinth. 6.20. Philip. 1.11. Sommige verstaen hier door gerechticheyt, het bewijs ende uyterlick betoon der gerechticheyt, die wy door ’t geloove hebben.

Einde Deuteronomium 6