Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 25

Hoedanich de vonnissen der Richteren moeten zijn tusschen partyen, vers 1, etc. Hoe verre sy moeten doen slaen den genen, die slagen verdient heeft, 2. een dorsschende osse, 4. Vande plicht des naesten broeders, ofte bloet-vrients, aende weduwe des verstorvenen broeders, die geene manlicke erven heeft nagelaten, 5. straffe eener onbeschaemder vrouwe, 11. Recht gewicht ende mate, 13. Gebodt vande uytroeyinge der Amalekiten, 17.
 
1 WAnneerder tusschen lieden twist sal zijn, 1 ende sy tot het gerichte sullen toetreden, dat 2 syse richten, so sullen 3 sy den 4 rechtveerdigen rechveerdich spreken, ende den onrechtveerdigen verdoemen.
1 Als sy onder malkanderen niet behoorlick konnen verdragen. And. so sullen sy, etc.
2 T.w. de Richters.
3 De Richters.
4 D. hier, den genen, die onschuldich is, ofte, eene rechtveerdige sake heeft, voor soodanich verklaren, ende den schuldigen. ofte, die onrecht heeft, voor soodanich verklaren, ende veroordeelen. Siet wijders Genes. 44. op vers 16. ende Num. 35. op vers 31.
 
2 Ende ’t sal geschieden, indien de onrechtveerdige 5 slagen verdient heeft; dat de Richter hem sal doen nedervallen, ende hem doen slaen 6 in sijn tegenwoordicheyt, 7 nae dat het voor sijne onrechtveerdicheyt genoech sal zijn, 8 in getale.
5 Hebr. een soon ofte kint des slaens is: dat is, weerdich om geslagen te worden, ofte, die slagen verdient heeft, ende daer toe verwesen ofte veroordeelt is. Vergel. Matth. 23.15. Ioh. 17.12. Ephes. 2.3. 2.Thes. 2.3. Siet wijders 2.Sam. 3. op vers 34.
6 Hebr. voor sijn aengesichte.
7 Hebr. nae de genoechsaemheyt sijner onrechtveerdicheyt.
8 D. met seker getal van slagen, nae den eysch van sijn misdaet, maer niet boven de veertich, als volgt.
 
3 Met a veertich [slagen] sal hy hem 9 doen slaen; 10 hy en salder niet toedoen: op dat niet misschien, so hy voortvoere hem daer boven met meer slagen te doen slaen, 11 uwe broeder dan voor uwe oogen 12 verachtlick gehouden worde.
a 2.Cor. 11.24.
9 D. mogen doen slaen.
10 Hier uyt is de gewoonte gekomen, datmen niet meer als 39 slagen heeft gegeven, om immers niet te veel te doen. Siet 2.Corinth. 11.24. hoewel vele Ioden de 39 slagen uyt desen text soecken te bewijsen, verkeerende dien nae hare gewoonte.
11 Die, gelijck als ghy, van den zade Abrahams is.
12 D. van den richter ende andere min geacht worde, als de wet der liefde vereyscht, ende onder Godts volck betaemt; ende de misdadige door onmatich slaen voor de oogen sijner broederen niet eysselick ende mismaeckt en worde, of oock in gevaer des levens kome.
 
4 13 Eenen osse en sult ghy b niet muylbanden, als hy 14 dorscht.
13 Sulcx dat hy onder den arbeyt sijn voeder niet soude konnen nemen.
b 1.Cor. 9.9. 1.Tim. 5.18.
14 Het koorn met voeten tredende, ofte (als de Hebreen seggen) den dorsch-wagen (die onder vol stompe houten, tacken ofte kerven was) daer over omtreckende, om het koorn van het stroo te scheyden, ende het stroo tot kaf voor de beesten te maken. Waer op Godt wijders in dese wet gesien hebbe, siet 1.Corinth. 9.9, 10, etc.
 
5 Wanneer broeders te samen woonen, ende 15 een van hen sterft, ende geenen sone heeft, so en sal het wijf des verstorvenen 16 aen geenen vreemden manne daer buyten geworden: c haers mans broeder sal tot haer ingaen, ende 17 nemense sich ter vrouwe, ende doen haer den plicht van eens mans broeder.
15 And. d’eerste, dat is, d’eerst-geboren, ofte, d’outste onder velen, ja oock de naeste bloetverwant onder velen. Vergel. Genes. 28.6, etc. Mat. 22.24, etc. ende Ruth cap. 3.
16 Verstaet buyten de familie hares verstorvenen mans salse niet mogen trouwen, ofte yemanden ter vrouwe worden.
c Mat. 22.24. Marc. 12.19. Luc. 20.28.
17 Wel verstaende, so hy ongetrouwt is: Siet de wet Levit. 18.18.
 
6 Ende ’t sal geschieden, dat de eerstgeboren, dien sy sal baren, 18 sal staen inden name sijns broeders, des verstorvenen; 19 op dat sijn naem niet uytgedelcht en worde uyt Israël.
18 D. sal een soon des verstorvenen broeders genaemt worden, ende als sijn erfgenaem in sijne plaetse treden.
19 Hier uyt, als oock uyt het volgende vers blijckt, dat dit houwelick voornemelick sach op de vermenichvuldinge van Abrahams zaet, ofte de Ioodsche Familien, tot op de komste des Messie. Dien volgens gaet dese wet den Christenen gantsch niet aen.
 
7 Maer indien desen man sijns broeders vrouwe niet bevallen en sal te nemen; so sal sijns broeders vrouwe opgaen nae de 20 poorte tot de Outsten, ende seggen; d Mijn mans broeder weygert sijnen broeder eenen name te verwecken in Israël, hy en wil my den plicht van eens mans broeder niet doen.
20 Siet Genes. 22. op vers 17.
d Ruth. 4.7.
 
8 Dan sullen hem de Outsten sijner stadt roepen, ende tot hem spreken: 21 blijft hy dan daer by staen ende seyt; ’t en bevalt my niet haer te nemen:
21 Verg. Ezech. 44. op vers 24.
 
9 So sal sijns broeders vrouwe voor de oogen der Outsten tot hem toetreden, ende sijne 22 schoe van sijnen voet uyttrecken ende 23 spouwen in sijn aengesicht: ende sal betuygen ende seggen; Alsoo sal dien man gedaen worden, die sijns broeders 24 huys niet en sal bouwen.
22 Tot een teecken dat hy in sijns broeders erffenisse niet soude mogen treden. Siet Ruth 4. op vers 8.
23 Om met dese openbare smaetheyt hem te beschamen, ende andere af te schricken.
24 Siet Genes. 16. op vers 2.
 
10 Ende 25 sijn naem sal in Israël genoemt worden: Het huys des genen, dien de schoe uytgetogen is.
25 Verstaet, ende sijnes huyses.
 
11 Wanneer mannen 26 d’een met den anderen 27 twisten, en het wijf des eenen toetreedt, om haren man uyt de hant des genen, die hem slaet, te redden, ende hare hant uyt streckt, ende 28 sijne schamelheyt aengrijpt:
26 Hebr. de man ende sijn broeder.
27 D. vechten.
28 Der tegenpartye.
 
12 So sult ghy hare hant afhouwen: 29 uwe ooge en sal niet verschoonen.
29 Om eenen yederen van alle oneerbaerheyt ende onverschaemtheyt af te schricken.
 
13 Ghy en sult geen 30 tweederleye weeg-steenen in uwen sack hebben, eenen grooten ende eenen kleynen.
30 Hebr. niet steen ende steen, dat is, tweederley gewichte. Siet Levit. 19. op vers 36. alsoo oock ond. vers 15. ende Prov. 20.10.
 
14 Ghy en sult in uwen huyse geen tweederley 31 Epha hebben, een groot ende een kleyn.
31 Hebr. Epha ende Epha. Siet Exo. 16. op vers 36.
 
15 Ghy sult eenen volkomenen ende 32 gerechten weeg-steen hebben; ghy sult een volkomen ende gerecht Epha hebben: op dat uwe dagen verlengt worden in ’t lant, dat u de HEERE uwe Godt geven sal.
32 Hebr. steen der gerechticheyt: ende soo in ’t volgende.
 
16 Want al wie sulcx doet, 33 is den HEERE uwen Godt e een grouwel: [ja] al wie onrecht doet.
33 Hebr. een grouwel des HEEREN: Siet bov. cap. 17. op vers 1.
e Prov. 11.1.
 
17 Gedenckt wat u f 34 Amalek gedaen heeft, op den wech, als ghy uyt Egypten uyttoocht:
f Exod. 17.8.
34 D. de Amalekiten, die wel afkomstich waren van Amalek, Esaus kints kint, maer, om hare bittere vyantschap tegen Israël bewesen, van Godt specialick verbannen zijn. Verg. bov. 23.7.
 
18 Hoe hy u op den wech ontmoette, ende sloech onder u inden steert alle de swacke, achter u, als ghy moede en mat waert: ende hy en vreesde Godt niet.
19 ’T sal dan geschieden, als u de HEERE uwe Godt ruste sal gegeven hebben van alle uwe vyanden rontomme, in ’t lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geven sal, om ’t selve erflick te besitten, dat ghy de gedachtenisse van Amalek sult van onder den Hemel uytdelgen: en vergeet het niet.

Einde Deuteronomium 25