Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 21 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 21

1 WAnneer in ’t lant, het welcke de HEERE uwe Godt u geven sal, om dat te erven, een verslagene sal gevonden worden, liggende in ’t velt; niet bekent zijnde, wie hem geslagen heeft:
2 So sullen uwe Outsten, ende uwe Richters uytgaen: ende sy sullen meten nae de steden, die rontom den verslagenen zijn.
3 De stadt nu, die de naeste sal zijn aen den verslagenen; daer sullen de Outsten der selver stadt eene jonge koe vande runderen nemen, met de welcke niet gearbeydt en is, die aen’t jock niet getrocken en heeft.
4 Ende de Outsten der selver stadt sullen de jonge koe afbrengen in een rouw dal, dat niet bearbeydt nochte bezaeyt sal zijn: ende sy sullen dese jonge koe aldaer inden dale den necke doorhouwen.
5 Dan sullen de Priesters, de kinderen van Levi, toetreden; want de HEERE uwe Godt heeftse verkoren om hem te dienen, ende om in des HEEREN name te segenen, ende nae haren monde sal alle twist, ende alle plage afgedaen worden.
6 Ende alle Outsten der selver stadt, die naest aenden verslagenen zijn, sullen hare handen wasschen over dese jonge koe, die in dat dal den necke doorgehouwen is.
7 Ende sy sullen betuygen ende seggen: Onse handen en hebben dit bloet niet vergoten, ende onse oogen en hebben ’t niet gesien.
8 Weest genadich uwen volcke Israël, dat ghy, ô HEERE, verlost hebt; ende en legt geen onschuldich bloet in ’t midden van u volck Israël: ende dat bloet sal voor hen versoent zijn.
9 Also sult ghy het onschuldich bloet uyt het midden van u wech doen: want ghy sult doen, dat recht is in de oogen des HEEREN.
10 Wanneer ghy sult uytgetogen zijn tot den strijt tegens uwe vyanden: ende de HEERE uwe Godt salse gegeven hebben in uwe hant, dat ghy hare gevangene gevancklick wechvoert:
11 Ende ghy onder de gevangene sult sien eene vrouwe, schoone van gedaente; ende ghy lust tot haer gekregen sult hebben, dat ghyse u ter vrouwe neemt:
12 So sult ghyse binnen in u huys brengen: ende sy sal haer hooft scheeren, ende hare nagelen besnijden.
13 Ende sy sal het kleet haerder gevanckenisse van haer afleggen, ende in uwen huyse sitten, ende haren vader ende hare moeder een maent lanck beweenen: ende daerna sult ghy tot haer ingaen, ende haer man zijn, ende sy sal u ter vrouwe zijn.
14 Ende het sal geschieden, indien ghy geen behagen in haer en hebt, dat ghyse sult laten gaen nae hare begeerte, doch ghy sultse geensins voor gelt verkoopen: ghy en sult met haer geen gewin drijven, daerom dat ghyse vernedert hebt.
15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, eene beminde, ende eene gehaette, ende de beminde ende de gehaette hem sonen sullen gebaert hebben; ende de eerstgeboren soon der gehaette sal zijn.
16 So sal ’t geschieden, ten dage als hy sijne sonen sal doen erven dat hy heeft; dat hy niet sal vermogen de eerstgeboorte te geven aen den sone der beminde, voor ’t aengesicht vanden sone der gehaette, die d’ eerstgeboren is.
17 Maer den eerstgeborenen, den sone der gehaette sal hy kennen, gevende hem dobbele portie, van alles, dat by hem sal worden gevonden: want hy is het beginsel sijner kracht, het recht der eerstgeboorte is sijn.
18 Wanneer yemant eenen moetwilligen ende wederspannigen sone heeft, die de stemme sijns vaders, ende de stemme sijner moeder niet gehoorsaem en is: ende sy hem gekastijdt sullen hebben, ende hy nae hen niet hooren sal:
19 So sullen sijn vader ende sijne moeder hem grijpen: ende sy sullen hem uytbrengen tot de Outsten sijner stadt, ende tot de poorte sijner plaetse.
20 Ende sy sullen seggen tot de Outsten sijner stadt: Dese onse sone is afwijckende ende wederspannich, hy en is onser stemme niet gehoorsaem: hy is een brasser ende suyper.
21 Dan sullen alle lieden sijner stadt hem met steenen overwerpen, dat hy sterve; ende ghy sult het boose uyt het midden van u wech doen: dat het gantsch Israël hoore, ende vreese.
22 Voorts wanneer in yemanden eene sonde sal zijn, die ’t oordeel des doots [weerdich is] dat hy gedoodt sal worden; ende ghy hem aen ’t hout sult opgehangen hebben:
23 So en sal sijn doode lichaem aen ’t hout niet overnachten, maer ghy sult het sekerlick ten selven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloeck: also sult ghy u lant niet verontreynigen, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geeft.

Einde Deuteronomium 21