Statenvertaling.nl

sample header image

Deuteronomium 10 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Deuteronomium 10

1 TEr selver tijt seyde de HEERE tot my; Houwt u twee steenen tafelen, als de eerste, ende klimt tot my op desen berch: daerna sult ghy u eene kiste van hout maken.
2 Ende ick sal op die tafelen schrijven de woorden, die geweest zijn op de eerste tafelen, die ghy gebroken hebt: ende ghy sultse leggen in die kiste.
3 Also maekte ick eene kiste van Sittim-hout, ende hieuw twee steenen tafelen als de eerste: ende ick klom op den berch, ende de twee tafelen waren in mijner hant.
4 Doe schreef Hy op de tafelen, nae het eerste schrift, de tien woorden, die de HEERE ten dage der versamelinge op den berch uyt het midden des vyers tot u lieden gesproken hadde: ende de HEERE gafse my.
5 Ende ick keerde my, ende ginck af van den berch, ende leyde de tafelen inde kiste, die ick gemaeckt hadde: ende aldaer zijnse, gelijck als de HEERE my geboden heeft.
6 Ende de kinderen Israëls reysden van Beëroth Bene-Iaakan [ende] Mosera: aldaer sterf Aaron, ende wert aldaer begraven, ende sijn soon Eleazar bediende het Priesterampt in sijne plaetse.
7 Van daer reysden sy nae Gudgod: ende van Gudgod nae Iotbath, een lant van waterbeken.
8 Ter selver tijt scheydde de HEERE de stamme Levi uyt, om de Arke des verbonts des HEEREN te dragen, om voor het aengesichte des HEEREN te staen, om hem te dienen, ende om in sijnen name te segenen, tot op desen dach.
9 Daerom en heeft Levi geen deel noch erve met sijne broederen: de HEERE, die is sijn erfdeel, gelijck als de HEERE uwe Godt tot hem gesproken heeft.
10 Ende ick stont op den berch, als de voorige dagen, veertich dagen ende veertich nachten: ende de HEERE verhoorde my oock op dat selve mael; de HEERE en heeft u niet willen verderven.
11 Maer de HEERE seyde tot my; Staet op, gaet op de reyse, voor ’t aengesichte des volcx: dat sy in komen, ende erven het lant, dat ick haren vaderen gesworen hebbe, hen te geven.
12 Nu dan, Israël, wat eyscht de HEERE uwe Godt van u? dan den HEERE uwen Godt te vreesen, in alle sijne wegen te wandelen, ende hem lief te hebben, ende den HEERE uwen Godt te dienen; met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele.
13 Om te houden de geboden des HEEREN, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede: u ten goede.
14 Siet, des HEEREN uwes Godts is de hemel, ende de hemel der hemelen; de aerde, ende al wat daer in is.
15 Alleenlick heeft de HEERE lust gehadt aen uwe vaderen, om die lief te hebben: ende heeft haer zaet nae hen, ulieden, uyt alle de volcken verkoren, gelijck het te desen dage is.
16 Besnijdet dan de voorhuyt uwes herten: ende en verhardet uwen necke niet meer.
17 Want de HEERE uwe Godt, die is een Godt der Goden, ende Heere der Heeren: die groote, die machtige, ende die vreeslicke Godt, die geen aengesicht aenneemt, nochte geschenck ontfangt.
18 Die het recht des weesen ende der weduwe doet: ende heeft den vreemdelinck lief, dat hy hem broot ende kleedinge geve.
19 Daerom sult ghylieden den vreemdelinck lief hebben: want ghy zijt vreemdelingen geweest in Egyptenlant.
20 Den HEERE uwen Godt sult ghy vreesen, hem sult ghy dienen: ende hem sult ghy aenhangen, ende by sijnen name sweeren.
21 Hy is uwe lof, ende hy is uwe Godt: die by u gedaen heeft, dese groote ende vreeslicke dingen, die uwe oogen gesien hebben.
22 Uwe vaderen togen af nae Egypten met tseventich zielen: ende nu heeft u de HEERE uwe Godt gestelt als de sterren des hemels, in menichte.

Einde Deuteronomium 10