Statenvertaling.nl

sample header image

Efeze 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Efeze 4

1 SO bidde ick u dan, ick de gevangen in den Heere, dat ghy wandelt weerdichlijck der roepinge, met welcke ghy geroepen zijt:
2 Met alle ootmoedicheyt ende sachtmoedicheyt, met lanckmoedicheyt, verdragende malcanderen in liefde:
3 U beneerstigende te behouden de eenicheyt des Geests door den bandt des vredes.
4 Een lichaem is het, ende eenen Geest, gelijckerwijs ghy oock geroepen zijt tot eene hope uwer beroepinge:
5 Een Heere, een geloove, eenen doop:
6 Een Godt ende Vader van alle, die daer is boven alle, ende door alle, ende in u alle.
7 Maer elck een van ons is de genade gegeven na de mate der gave Christi.
8 Daerom seght hy, Als hy opgevaren is in de hooghte, heeft hy de gevangenisse gevangen genomen, ende heeft den menschen gaven gegeven.
9 Nu dit, Hy is opgevaren, wat is ’t, dan dat hy oock eerst is nedergedaelt in de nederste deelen der aerde?
10 Die nedergedaelt is, is de selve oock die opgevaren is verre boven alle de hemelen, op dat hy alle dingen vervullen soude.
11 Ende de selve heeft gegeven sommige tot Apostelen, ende sommige tot Propheten, ende sommige tot Euangelisten, ende sommige tot Herders ende Leeraers.
12 Tot de volmakinge der heyligen, tot het werck der bedieninge, tot opbouwinge des lichaems Christi.
13 Tot dat wy alle sullen comen tot de eenicheyt des geloofs ende der kennisse des Soons Godts, tot eenen volkomenen man, tot de mate der grootte der volheyt Christi:
14 Op dat wy niet meer kinderen en souden zijn, die als de vloedt beweeght ende omgevoert worden met alle windt der leere, door de bedriegerie der menschen, door archlisticheyt om listelijck tot dwalinge te brengen:
15 Maer de waerheyt betrachtende in liefde, allesins souden opwassen in hem die het hooft is, [namelijck] Christus:
16 Uyt welcken het geheel lichaem bequaemlijck t’samen gevoeght, ende t’samen vast gemaeckt zijnde, door alle voeghselen der toebrenginge, na de werckinge van een yegelijck deel in [sijne] mate, den wasdom des lichaems becomt, tot sijns selfs opbouwinge in de liefde.
17 Ick segge dan dit, ende betuyge in den Heere, dat ghy niet meer en wandelt gelijck als de andere Heydenen wandelen in de ydelheyt hares gemoedts,
18 Verduystert in het verstandt, vervremt zijnde van het leven Godts, door de onwetenheyt die in haer is, door de verhardinge hares herten.
19 Welcke ongevoeligh geworden zijnde, hebben haer selven overgegeven tot ontuchticheyt, om alle onreynicheyt gierichlijck te bedrijven.
20 Doch ghy en hebt Christum alsoo niet geleert:
21 Indien ghy maer hem gehoort hebt, ende door hem geleert zijt, gelijck de waerheyt in Iesu is:
22 [Te weten] dat ghy soudet afleggen, aengaende de vorige wandelinge, den ouden mensche, die verdorven wort door de begeerlickheden der verleydinge:
23 Ende dat ghy soudet vernieuwt worden in den geest uwes gemoets,
24 Ende den nieuwen mensche aendoen, die na Godt geschapen is in rechtveerdicheyt ende heylicheyt.
25 Daerom legget af de leugen, ende spreket de waerheyt een yegelijck met sijnen naesten: want wy zijn malcanders leden.
26 Wordt toornich, ende en sondicht niet: de Sonne en gae niet onder over uwe toornicheyt:
27 Noch en geeft den Duyvel geen plaetse.
28 Die gestolen heeft, en stele niet meer, maer arbeyde liever, werckende dat goedt is met de handen, op dat hy hebbe mede te deelen den genen die noodt heeft.
29 Geen vuyle reden en gae uyt uwen mondt: maer so daer eenige goede [reden] is tot nuttige stichtinge, op dat sy genade geve dien die’se hooren.
30 Ende en bedroeft den heyligen Geest Godts niet, door welcken ghy versegelt zijt tot den dagh der verlossinge.
31 Alle bitterheyt, ende toornicheyt, ende gramschap, ende geroep, ende lasteringe, zy van u geweert, met alle boosheyt.
32 Maer zijt tegen malcanderen goedertieren, barmhertich, vergevende malcanderen, gelijckerwijs oock Godt in Christo u lieden vergeven heeft.

Einde Efeze 4