Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOch ick segge, so langen tijdt als de erfgenaem een kindt is, soo en verschilt hy niets van een dienst-knecht, hoewel hy een heere is van alles. |
2 Maer hy is onder vooghden ende versorgers, tot den tijdt van den vader te voren gestelt. |
3 Alsoo wy oock, doe wy kinderen waren, so waren wy dienstbaer gemaeckt onder de eerste-beginselen der werelt. |
4 Maer wanneer de volheyt des tijdts gecomen is, heeft Godt sijnen Sone uytgesonden, geworden uyt een vrouwe, geworden onder de Wet: |
5 Op dat hy de gene die onder de Wet waren verlossen soude, [ende] op dat wy de aenneminge tot kinderen vercrijgen souden. |
6 Ende overmits ghy kinderen zijt, so heeft Godt den Geest sijns Soons uytgesonden in uwe herten, die roept, Abba, Vader. |
7 So dan ghy en zijdt niet meer een dienst-knecht, maer een sone: ende indien ghy een sone zijt, so zijt ghy oock een erfgenaem Godts door Christum. |
8 Maer doe als ghy Godt niet en kendet, diendet ghy de gene die van nature geen Goden en zijn: |
9 Ende nu als ghy Godt kennet, ja veel meer van Godt gekennet zijt, hoe keert ghy u wederom tot de swacke ende arme eerste-beginselen, welcken ghy wederom van voren aen wilt dienen? |
10 Ghy onderhoudt dagen, ende maenden, ende tijden, ende jaren. |
11 Ick vreese voor u, dat ick niet eenichsins te vergeefs aen u gearbeydt en hebbe. |
12 Weest ghy als ick: want oock ick ben als ghy: broeders, ick bidde u: ghy en hebt my geen ongelijck gedaen. |
13 Ende ghy weet dat ick u door swackheyt des vleeschs het Euangelium eerstmael vercondight hebbe: |
14 Ende mijne versoeckinge, die in mijn vleesch [geschiede] en hebt ghy niet veracht noch verfoeyt, maer ghy naemt my aen als eenen Engel Godts, [ja] als Christum Iesum. |
15 Welcke was dan uwe geluck-achtinge? Want ick geve u getuygenisse dat ghy, so het mogelijck ware, uwe oogen soudet uytgegraven, ende my gegeven hebben. |
16 Ben ick dan uw’ vyandt geworden u de waerheyt seggende? |
17 Sy en yveren niet recht over u, maer sy willen ons uytsluyten, op dat ghy over haer soudt yveren. |
18 Doch in het goede alle tijdt te yveren, is goet, ende niet alleenlick als ick by u tegenwoordich ben: |
19 Mijne kinderkens, die ick wederom arbeyde te baren, tot dat Christus een gestalte in u crijge. |
20 Doch ick wilde dat ick nu tegenwoordich by u ware, ende mijne stemme mocht veranderen: Want ick ben in twijfel over u: |
21 Segget my, ghy die onder de Wet wilt zijn, en hoort ghy de Wet niet? |
22 Want daer is geschreven, dat Abraham twee sonen hadde: eenen uyt de dienstmaeght, ende eenen uyt de vrye. |
23 Maer gene die uyt de dienstmaegt was, is na den vleesche geboren geweest: doch dese die uyt de vrye was, door de beloftenisse. |
24 Het welcke dingen zijn die andere beduydinge hebben: want dese zijn de twee verbonden: het een van den bergh Sina, tot dienstbaerheyt barende, het welck is Agar. |
25 Want dit [namelijck] Agar is Sina een bergh in Arabien, ende comt over een met Ierusalem dat nu is, ende dienstbaer is met hare kinderen. |
26 Maer Ierusalem dat boven is, dat is vry, welck is onser aller moeder. |
27 Want daer is geschreven, Zijt vrolick ghy onvruchtbare, die niet en baert: breeckt uyt ende roept ghy die geenen barens noodt en hebt: want de kinderen der eensame zijn veel meer dan der gene die den man heeft. |
28 Maer wy, broeders, zijn kinderen der belofte, als Isaac was. |
29 Doch gelijckerwijs doe, die na den vleesche geboren was, vervolghde den genen die na den geest [geboren was], also oock nu. |
30 Maer wat seght de Schrift? Werpt de dienst-maeght uyt ende haren sone: want de sone der dienst-maeght en sal geensins erven met den sone der vrye. |
31 So dan, broeders, wy en zijn niet kinderen der dienst-maeght, maer der vrye. |