Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WAnt van de bedieninge die voor de heylige [geschiet], is my onnoodigh aen u te schrijven. |
2 Want ick weet de volveerdicheyt uwes gemoets, van welcke ick roeme over u by de Macedoniers, dat Achaja van over een jaer bereydt is geweest: ende den yver van u [begonnen] heeft’er vele verweckt. |
3 Maer ick hebbe dese broeders gesonden, op dat onsen roem die [wy] over u [hebben], niet en soude ydel gemaeckt worden in desen deele: op dat (gelijck ick geseght hebbe) ghy bereydt mooght zijn. |
4 [Ende] dat niet mogelijck, so de Macedoniers met my quamen, ende u onbereyt vonden, wy (op dat wy niet en seggen, ghy) beschaemt en worden in desen vasten gront der roeminge. |
5 Ick hebbe dan noodigh geacht dese broeders te vermanen, dat sy eerst tot u souden komen, ende voor-bereyden uwen te voren aen-gedienden segen, op dat die gereedt zy, alsoo als eenen segen, ende niet als eene vreckheyt. |
6 Ende dit [segge ick], die spaersaemlick zaeyt, sal oock spaersaemlick maeyen: ende die in segeningen zaeyt, sal oock in segeningen maeyen. |
7 Een yegelijck [doe] gelijck hy in [sijn] herte voorneemt: niet uyt droefheyt ofte uyt nootdwanck. Want Godt heeft eenen blymoedigen gever lief. |
8 Ende Godt is machtigh alle genade te doen overvloedigh zijn in u: op dat ghy in alles alle tijdt, alle genoechsaemheydt hebbende, tot allen goeden wercke overvloedich mooght zijn. |
9 Gelijck’er geschreven is, Hy heeft gestroyt, hy heeft den armen gegeven: sijne gerechticheyt blijft in der eeuwicheyt. |
10 Doch die het zaedt den zaeyer verleent, die verleene oock broodt tot spijse, ende vermenichvuldige uw’ gezaeysel, ende vermeerdere de vruchten uwer gerechticheyt: |
11 Dat ghy in alles rijck wordet tot alle goetdadicheydt, welcke door ons werckt dancksegginge tot Godt. |
12 Want de bedieninghe van desen dienst en vervult niet alleen het gebreck der heylige, maer is oock overvloedigh door vele danckseggingen tot Godt: |
13 Dewijle sy door de beproevinge deser bedieninge Godt verheerlicken over de onderwerpinge uwer belijdenisse onder het Euangelium Christi, ende [over] de goetdadicheyt der mededeylinge aen haer ende aen alle: |
14 Ende door haer gebedt voor u, welcke na u verlangen, om de uytnemende genade Godts over u. |
15 Doch Gode zy danck voor sijne onuytsprekelijcke gave. |