Statenvertaling.nl

sample header image

2 Korinthe 7 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Korinthe 7

1 DEwijle wy dan dese beloften hebben, geliefde, laet ons selven reynigen van alle besmettinge des vleeschs ende des geests, voleyndigende de heylichmakinge in de vreese Godts.
2 Geeft ons plaetse: wy en hebben niemandt verongelijckt, wy en hebben niemandt verdorven, wy en hebben by niemandt ons’ voordeel gesocht.
3 Ick en segge [dit] niet tot [uwer] veroordeelinge. Want ick hebbe te voren geseght, dat ghy in onse herten zijt, om t’samen te sterven, ende t’samen te leven.
4 Ick hebbe vele vrymoedicheyt in’t spreken tegen u, ick hebbe veel roems over u: Ick ben vervult met vertroostinge, ick ben zeer overvloedigh van blijdschap in alle onse verdruckinge.
5 Want oock als wy in Macedonien gecomen zijn, so en heeft ons’ vleesch geen ruste gehadt, maer wy waren in alles verdruckt: van buyten was strijdt, van binnen vreese.
6 Doch Godt, die de nedrige vertroost, heeft ons getroost door de comste Titi.
7 Ende niet alleen door sijne comste, maer oock door de vertroostinge, met welcke hy over u vertroost is geweest, als hy ons verhaelde uw verlangen, uw kermen, uwen yver voor my: alsoo dat ick te meer verblijdt ben geweest.
8 Want hoewel ick u inden Sendt-brief bedroeft hebbe, ’t en berouwt my niet, hoewel het my berouwt heeft: Want ick sie dat de selve Sendt-brief, hoe wel voor eenen cleynen tijdt, u bedroeft heeft.
9 Nu verblijde ick my, niet om dat ghy bedroeft zijt geweest, maer om dat ghy bedroeft zijt geweest tot bekeeringe. Want ghy zijt bedroeft geweest na Godt, so dat ghy in geen dinck schade van ons geleden en hebt.
10 Want de droefheyt na Godt werckt een onberouwlijcke bekeeringe tot salicheyt: maer de droefheyt der werelt werckt de doodt.
11 Want siet, dit selve dat ghy na Godt zijt bedroeft geworden, hoe groote neersticheyt heeft het in u gewrocht? ja verantwoordinge, ja onlust, ja vreese, ja verlangen, ja yver, ja wraecke: in alles hebt ghy u selven bewesen reyn te zijn in dese saecke.
12 Hoewel ick dan aen u geschreven hebbe, [dat] en is niet om diens wille die onrecht gedaen hadde, noch om diens wille dien onrecht gedaen was: maer op dat onse vlijticheyt voor u soude by u openbaer worden, in de tegenwoordicheyt Gods.
13 Daerom zijn wy vertroost geworden over uwe vertroostinge: ende zijn noch overvloedelijcker verblijdt geworden over de blijtschap Titi, om dat sijnen geest van u allen verquickt is geworden.
14 Want indien ick yet by hem over u geroemt hebbe, so en ben ick niet beschaemt geworden: maer gelijck wy alles met waerheyt tot u gesproken hebben, also is oock onsen roem die [ick] by Titum [geroemt hebbe], waerheyt geworden:
15 Ende sijn innerlijcke bewegingen zijn te overvloediger tegen u, als hy uwer aller gehoorsaemheyt overdenckt, hoe ghy hem met vreese ende beven hebt ontfangen.
16 Ick verblijde my dan, dat ick in alles van u vertrouwen mach hebben.

Einde 2 Korinthe 7