Statenvertaling.nl

sample header image

2 Korinthe 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Korinthe 1

1 PAULUS een Apostel JESU CHRISTI, door den wille Godts, ende Timotheus de broeder, aen de Gemeynte Godts die te Corinthen is, met alle de heylige die in geheel Achaja zijn.
2 Genade zy u ende vrede van Godt onsen Vader, ende den Heere Iesu Christo.
3 Gelooft zy de Godt ende Vader onses Heeren Iesu Christi, de Vader der barmherticheden, ende de Godt aller vertroostinge:
4 Die ons vertroost in alle onse verdruckinge, op dat wy souden connen vertroosten de gene die in allerley verdruckinge zijn, door de vertroostinge met welcke sy selve van Godt vertroost worden.
5 Want gelijck het lijden Christi overvloedigh is in ons, also is oock door Christum onse vertroostinge overvloedich.
6 Doch ’tzy dat wy verdruckt worden, [het is] tot uwe vertroostinge ende salicheyt, die gewrocht wort in de lijdtsaemheyt des selven lijdens, ’twelck wy oock lijden: ’t zy dat wy vertroost worden, [het is] tot uwe vertroostinge ende salicheyt:
7 Ende onse hope van u is vast, als die weten dat gelijck ghy gemeynschap hebt aen het lijden, [ghy] oock also [gemeynschap hebbet] aen de vertroostinge.
8 Want wy en willen niet, broeders, dat ghy onwetende zijt van onse verdruckinge, die ons in Asia overgecomen is, dat wy uytnemende zeer beswaert zijn geweest boven [onse] macht, alsoo dat wy seer in twijfel waren oock van het leven.
9 Ia wy hadden al selve in ons selven het vonnis des doots, op dat wy niet op ons selven vertrouwen en souden, maer op Godt die de doode verweckt:
10 Die ons uyt so grooten doodt verlost heeft, ende [noch] verlost: op welcken wy hopen, dat hy [ons] oock noch verlossen sal:
11 Also ghylieden oock mede arbeydt [voor ons] door den gebede, op dat over de gave, door vele persoonen aen ons te wege gebracht, [oock] voor ons dancksegginge door velen gedaen worde.
12 Want onsen roem is dese, [namelijck] het getuyghenisse onser conscientie, dat wy in eenvoudigheydt ende oprechtigheydt Godts, niet in vleeschelicke wijsheydt, maer in de genade Godts inde werelt verkeert hebben, ende allermeest by u lieden.
13 Want wy en schrijven u geene andere dingen dan die ghy kennet, ofte oock erkennet: ende ick hope dat ghy’se oock tot den eynde toe erkennen sult:
14 Gelijckerwijs ghy oock ten deele ons erkent hebt, dat wy uwen roem zijn, gelijck ghy oock den onsen zijt in den dagh des Heeren Iesu.
15 Ende op dit betrouwen wilde ick te voren tot u komen, op dat ghy een tweede genade soudt hebben:
16 Ende door uwe [stadt] na Macedonien gaen, ende wederom van Macedonien tot u komen, ende van u lieden nae Iudea geleydt worden.
17 Als ick dan dit voorgenomen hebbe, hebbe ick ooc lichtveerdigheyt gebruyckt? ofte neme ick het nae den vleesche voor, ’t gene ick voorneme, op dat by my soude wesen Iae jae, en Neen neen?
18 Doch Godt is getrouwe, dat ons’ woort ’t welck tot u [is geschiet], niet en is geweest Iae ende Neen.
19 Want de Sone Godts Iesus Christus, die onder u door ons is gepredickt, [namelijck] door my, ende Silvanum, ende Timotheum, en was niet Iae ende Neen, maer is geweest Iae in hem.
20 Want so vele beloften Godts als’er zijn, die zijn in hem Iae, ende zijn in hem Amen, Gode tot heerlijckheyt door ons.
21 Maer die ons met u bevestight in Christo, ende die ons gesalft heeft, is Godt:
22 Die ons oock heeft versegelt, ende het onderpandt des Geests in onse herten gegeven.
23 Doch ick aenroepe Godt tot een getuyge over mijne ziele, dat ick om u te sparen noch tot Corinthen niet en ben gekomen.
24 Niet dat wy heerschappie voeren over uw’ geloove, maer wy zijn medewerckers uwer blijdschap: want ghy staet door het geloove.

Einde 2 Korinthe 1