Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 AEngaende nu de versamelinge die voor de heylige [geschiedt] gelijck als ick den Gemeynten in Galatia verordineert hebbe, doet oock ghy alsoo. |
2 Op elcken eersten [dagh] der weke, legge een yegelijck van u [yet] by hem selven wech, vergaderende eenen schat, na dat hy welvaren vercregen heeft, op dat de versamelingen alsdan niet [eerst] en geschieden, wanneer ick gecomen sal zijn. |
3 Ende wanneer ick daer sal gecomen zijn, die ghy sult bequaem achten door brieven, de selve sal ick senden om uwe gave na Ierusalem over te dragen. |
4 Ende indien het [de moeyte] weerdigh mochte zijn dat ick oock [selve] reysen soude, so sullen sy met my reysen. |
5 Doch ick sal tot u comen wanneer ick Macedonien sal doorgegaen hebben, (Want ick sal door Macedonien gaen.) |
6 Ende ick sal mogelijck by u blijven, ofte oock overwinteren, op dat ghy my mooght geleyden waer ick sal henen reysen. |
7 Want ick en wil u nu niet sien in’t voorbygaen, maer ick hope eenigen tijdt by u te blijven, indien ’t de Heere sal toelaten. |
8 Maer ick sal te Ephesen blijven tot den Pinckster-[dagh]. |
9 Want my is een groote ende crachtige deure geopent, ende daer zijn vele tegenstanders. |
10 So nu Timotheus comt, siet dat hy buyten vreese by u zy: want hy werckt het werck des Heeren gelijck als ick. |
11 Dat hem dan niemandt en verachte: maer geleydt hem in vrede, op dat hy tot my come: want ick verwachte hem met de broederen. |
12 Ende wat aengaet Apollos den broeder, ick hebbe hem zeer gebeden dat hy met de broederen tot u comen soude: maer het en was ganschelijck [sijnen] wille niet, dat hy nu soude komen: doch hy sal comen wanneer het hem wel gelegen sal zijn. |
13 Waeckt, staet in het geloove, houdt u manlijck, zijt sterck: |
14 Dat alle uwe dingen in der liefde geschieden. |
15 Ende ick bidde u, broeders, ghy kent het huys van Stephanas, dat het is de eerstelingh van Achaja, ende [dat] sy haer selven den heyligen ten dienste hebben geschickt, |
16 Dat ghy oock u den sodanigen onderwerpt, ende eenen yegelijcken die mede werckt ende arbeydt. |
17 Ende ick verblijde my over de aencomste van Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, want dese hebben vervult ’t gene [my] aen u ontbrack. |
18 Want sy hebben mijnen geest verquickt, ende [oock] den uwen. Erkent dan de sodanige. |
19 U groeten de Gemeynten van Asia. U groeten zeer inden Heere, Aquila ende Priscilla, met de Gemeynte die tot haren huyse is. |
20 U groeten alle de broeders. Groetet malcanderen met eenen heyligen kus. |
21 De groetenisse met mijne handt, Pauli. |
22 Indien yemandt den Heere Iesum Christum niet lief en heeft, die zy een vervloeckinge, Maranatha. |
23 De genade des Heeren Iesu Christi zy met u. |
24 Mijn liefde zy met u allen in Christo Iesu. Amen. |