Statenvertaling.nl

sample header image

Romeinen 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Romeinen 6

1 WAt sullen wy dan segghen? sullen wy inde sonde blijven, op dat de genade te meerder worde?
2 Dat sy verre. Wy die de sonde gestorven zijn, hoe sullen wy noch in deselve leven?
3 Ofte en wetet ghy niet dat so vele als wy in Christum Iesum gedoopt zijn, wy in sijnen doodt gedoopt zijn?
4 Wy zijn dan met hem begraven door den doop in den doodt, op dat gelijckerwijs Christus uyt de dooden opgeweckt is tot de heerlickheyt des Vaders, alsoo oock wy in nieuwicheyt des levens wandelen souden.
5 Want indien wy met hem eene plante geworden zijn in de gelijckmakinge sijns doots, so sullen wy het oock zijn [in de gelijckmakinge sijner] opstandinge.
6 Dit wetende dat onsen ouden mensche met [hem] gecruycight is, op dat het lichaem der sonde te niete gedaen worde, op dat wy niet meer de sonde en dienen.
7 Want die gestorven is, die is gerechtveerdight van de sonde:
8 Indien wy nu met Christo gestorven zijn, so gelooven wy dat wy oock met hem sullen leven.
9 Wetende dat Christus op-gheweckt zijnde uyt de dooden, niet meer en sterft: de doot en heerscht niet meer over hem.
10 Want dat hy gestorven is, dat is hy der sonde eenmael gestorven: ende dat hy leeft, dat leeft hy Gode.
11 Alsoo oock ghy lieden houdt het daer voor dat ghy wel der sonde doot zijt, maer Gode levende zijt in Christo Iesu onsen Heere.
12 Dat dan de sonde niet en heersche in uw’ sterflijck lichaem, om haer te gehoorsaemen in de begeerlickheden des selven [lichaems].
13 Noch en stelt uwe leden niet der sonde tot wapenen der ongerechtigheyt: maer stelt u selven Gode, als uyt de dooden levendigh [geworden] zijnde, ende [stelt] uwe leden Gode tot wapenen der gerechticheyt.
14 Want de sonde en sal over u niet heerschen: want ghy en zijt niet onder de Wet, maer onder de genade.
15 Wat dan? Sullen wy sondigen, om dat wy niet en zijn onder de Wet, maer onder de genade? Dat zy verre.
16 Weet ghy niet dat wien ghy u selven stelt tot dienstknechten ter gehoorsaemheyt, ghy dienstknechten zijt des genen dien ghy gehoorsaemt, ofte der sonde tot de doodt, ofte der gehoorsaemheyt tot gerechticheyt?
17 Maer Gode zy danck, dat ghy [wel] dienstknechten der sonde waert, maer [dat] ghy [nu] van herten gehoorsaem geworden zijt den voorbeelde der leere, tot het welck ghy overgegeven zijt:
18 Ende vry gemaeckt zijnde van de sonde, zijt gemaeckt dienstknechten der gerechticheyt.
19 Ick spreke op menschelijcker wijse, om der swackheyt uwes vleeschs wille. Want gelijck ghy uwe leden gestelt hebt [om] dienstbaer [te zijn] der onreynicheyt, ende der ongerechticheyt tot ongerechticheyt, also stelt nu uwe leden [om] dienstbaer [te zijn] der gerechticheyt tot heylichmakinge.
20 Want doe ghy dienstknechten waert der sonde, so waert ghy vry van de gerechticheyt.
21 Wat vrucht dan hadt ghy doe van die dingen daer over ghy u nu schaemt? Want het eynde der selve is de doot.
22 Maer nu van de sonde vrygemaeckt zijnde, ende Gode dienstbaer gemaeckt zijnde, hebt ghy uwe vrucht tot heylichmakinge, ende het eynde het eeuwige leven.
23 Want de besoldinghe der sonde is de doodt, maer de genaden-gifte Godts is het eeuwige leven, door Iesum Christum onsen Heere.

Einde Romeinen 6