Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAerom en zijt ghy niet te verontschuldigen, O mensche, wie ghy zijt, die [andere] oordeelt. Want daer in ghy eenen anderen oordeelt, veroordeelt ghy u selven: want ghy die [andere] oordeelt, doet deselve dingen. |
2 Ende wy weten dat het oordeel Godts na waerheyt is, over de gene die sulcke dingen doen. |
3 Ende denckt ghy dit, O mensche, die oordeelt de gene die sulcke dingen doen, ende deselve doet, dat ghy het oordeel Godts sult ontvlieden? |
4 Of veracht ghy den rijckdom sijner goedertierenheyt, ende verdraeghsaemheyt, ende lanckmoedicheyt, niet wetende dat de goedertierenheyt Godts, u tot bekeeringe leydt? |
5 Maer na uwe hardicheyt, ende onbekeerlijck herte vergadert ghy u selven toorne als eenen schat, inden dagh des toorns ende der openbaringe van het rechtveerdigh oordeel Godts: |
6 Welcke een yegelijck vergelden sal na sijne wercken: |
7 Den genen wel, die met volherdinge in goedt-doen, heerlickheyt, ende eere, ende onverderfelicheyt soecken, het eeuwige leven: |
8 Maer den genen die twistgierich zijn, ende die der waerheyt ongehoorsaem, doch der ongerechticheyt gehoorsaem zijn, [sal] verbolgenheyt ende toorne [vergolden worden]. |
9 Verdruckinge ende benautheyt over alle ziele des menschen die het quaet werckt, eerst des Ioden, ende [oock] des Griecken: |
10 Maer heerlickheyt, ende eere, ende vrede een yegelijck die het goede werckt, eerst den Iode, ende [oock] den Grieck. |
11 Want daer en is geen aenneminge des persoons by Godt. |
12 Want so vele als’er sonder wet gesondight hebben, sullen oock sonder wet verloren gaen: ende so vele alser onder de wet gesondight hebben, sullen door de wet geoordeelt worden. |
13 ( Want de hoorders der wet en zijn niet rechtveerdigh voor Godt, maer de doenders der wet sullen gerechtveerdight worden. |
14 Want wanneer de Heydenen die de wet niet en hebben, van nature de dingen doen die der wet zijn, dese de wet niet hebbende, zijn haer selven een wet. |
15 [Als] die betoonen het werck der wet geschreven in hare herten, hare conscientie mede getuygende, ende de gedachten onder malkanderen [haer] beschuldigende, ofte oock ontschuldigende.) |
16 In den dagh wanneer Godt de verborgene dingen der menschen sal oordeelen door Iesum Christum, na mijn Euangelium. |
17 Siet, ghy wort een Iode genaemt, ende rust op de wet, ende roemt op Godt, |
18 Ende ghy weet [sijnen] wille, ende beproeft de dingen die [daer van] verschillen, zijnde onderwesen uyt de wet. |
19 Ende ghy betrouwt u selven te zijn een leydsman der blinde, een licht der gene die in duysternisse zijn: |
20 Een onderrichter der onwyse, [ende] een leer-meester der onwetende, hebbende de gedaente der kennisse ende der waerheyt in de wet. |
21 Die dan eenen anderen leert, en leert ghy u selven niet? Die predickt datmen niet stelen en sal, steelt ghy? |
22 Die seght datmen geen overspel doen en sal, doet ghy overspel? Die van de afgoden een grouwel hebt, berooft ghy het heylige? |
23 Die op de wet roemt, onteert ghy Godt door de overtredinge der wet? |
24 Want de name Godts wort om uwent wille gelastert onder de Heydenen: gelijck geschreven is. |
25 Want de besnijdenisse is wel nut, indien ghy de wet doet: maer indien ghy een overtreder der wet zijt, so is uwe besnijdenisse voorhuyt geworden. |
26 Indien dan de voorhuyt de rechten der wet bewaert, en sal niet sijne voorhuyt tot een besnijdenisse gerekent worden? |
27 Ende [en] sal de voorhuyt die uyt de nature is, als sy de wet volbrenght, u [niet] oordeelen die door de letter ende besnijdenisse een overtreder der wet zijt? |
28 Want die en is niet een Iode, die’t in’t openbaer is: noch die en is niet de besnijdenisse, die’t in ’t openbaer in het vleesch is: |
29 Maer die is een Iode, die’t in’t verborgen is, ende de besnijdenisse des herten, inden geest, niet [inde] letter [is de besnijdenisse]: wiens lof niet en is uyt de menschen, maer uyt Godt. |