Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 MAer wy die sterck zijn, zijn schuldigh de swackheden der onstercke te dragen, ende niet ons selven te behagen. |
2 Dat dan een yegelick van ons [sijnen] naesten behage ten goede, tot stichtinge. |
3 Want oock Christus en heeft hem selven niet behaeght, maer, gelijck geschreven is, De smadingen der gene die u smaden, zijn op my gevallen. |
4 Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onser leeringe te voren geschreven: op dat wy door lijdtsaemheyt ende vertroostinge der Schriften hope hebben souden. |
5 Doch de Godt der lijdsaemheyt ende der vertroostinge geve u dat ghy eens gesint zijt onder malcanderen na Christum Iesum. |
6 Op dat ghy eendrachtelijck met eenen monde meucht verheerlicken den Godt ende Vader onses Heeren Iesu Christi. |
7 Daerom neemt malcanderen aen, ghelijck oock Christus ons aenghenomen heeft tot de heerlijckheydt Godts. |
8 Ende ick segge, dat Iesus Christus een dienaer geworden is der Besnijdenisse van wegen de waerheyt Godts, op dat hy bevestigen soude de beloftenissen der Vaderen: |
9 Ende de Heydenen Godt van wegen de barmherticheyt souden verheerlijcken: gelijck geschreven is, Daerom sal ick u belijden onder de Heydenen, ende uwen name lof-singen. |
10 Ende wederom seght hy, Weest vrolijck ghy Heydenen met sijnen volcke. |
11 Ende wederom, Looft den Heere alle ghy Heydenen, ende prijst hem alle ghy volcken. |
12 Ende wederom seght Esaias, Daer sal zijn de wortel Iesse, ende die op-staet om over de Heydenen te gebieden: op hem sullen de Heydenen hopen. |
13 De Godt nu der hope vervulle u lieden met alle blijdtschap ende vrede in’t gelooven, op dat ghy overvloedich meucht zijn in de hope, door de cracht des Heyligen Geests. |
14 Doch mijne broeders, oock ick selve ben versekert van u, dat ghy oock selve vol zijt van goetheyt, vervult met alle kennisse, machtich om oock malcanderen te vermanen. |
15 Maer ick hebbe u eens-deels te stoutelijcker geschreven, broeders, u als wederom [dit] indachtigh makende, om de genade die my van Godt gegeven is: |
16 Op dat ick een dienaer Iesu Christi zy onder de Heydenen, het Euangelium Godts bedienende, op dat de offeranden der Heydenen aengenaem worde, geheylicht door den heyligen Geest. |
17 So hebbe ick dan roem in Christo Iesu in die dingen die Godt aengaen. |
18 Want ick en soude niet durven yet seggen, ’t welck Christus door my niet gewrocht en heeft, tot gehoorsaemheyt der Heydenen, met woorden ende wercken, |
19 Door cracht van teeckenen ende wonderheden, [ende] door de cracht des Geests Godts: soo dat ick van Ierusalem aen, ende rontomme, tot Illyricum toe het Euangelium Christi vervult hebbe. |
20 Ende alsoo zeer begeerich geweest ben om het Euangelium te vercondigen, niet daer Christus genoemt was, op dat ick niet op een anders fondament en soude bouwen: |
21 Maer, gelijck geschreven is, Den welcken van hem niet en was geboodtschapt, die sullen ’t sien: ende de welcke het niet gehoort en hebben, die sullen ’t verstaen. |
22 Waerom ick oock menichmael verhindert geweest ben tot u te komen. |
23 Maer nu geen plaetse meer hebbende in dese gewesten, ende van over vele jaren groot verlangen hebbende om tot u te comen, |
24 So wanneer ick na Spanien reyse, so sal ick tot u comen: want ick hope in ’t doorreysen u te sien, ende van u derwaerts geleydt te worden: als ick eerst van u lieder [teghenwoordigheydt] eens-deels versadight sal zijn. |
25 Maer nu reyse ick na Ierusalem, dienende den heyligen. |
26 Want het heeft [dien van] Macedonien ende Achajen goetgedocht een gemeyne hantreyckinge te doen aen de arme onder de heylige die te Ierusalem zijn. |
27 Want het heeft haer [so] goet gedocht: oock zijn sy hare schuldenaers. Want indien de Heydenen harer geestelijcke [goederen] deelachtich zijn geworden, so zijn sy oock schuldigh haer van lichamelijcke [goederen] te dienen. |
28 Als ick dan dit volbracht, ende haer dese vrucht versegelt sal hebben, so sal ick door u lieder [stadt] na Spanien afkomen. |
29 Ende ick weet dat ick tot u comende, met vollen segen des Euangeliums Christi comen sal. |
30 Ende ick bidde u, broeders, door onsen Heere Iesum Christum, ende door de liefde des Geests, dat ghy met my strijdet in de gebeden tot Godt voor my. |
31 Op dat ick magh bevrijdt worden van de onghehoorsame in Iudea, ende dat dese mijnen dienst, dien [ick] aen Ierusalem [doe], aengenaem zy den heyligen: |
32 Op dat ick met blijdtschap, door den wille Godts, tot u magh comen, ende met u verquickt worden. |
33 Ende de Godt des vredes zy met u allen. Amen. |