Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 BRoeders, de toegenegenheyt mijns herten, ende het gebedt dat [ick] tot Godt voor Israël [doe], is tot [hare] salicheyt. |
2 Want ick geve haer getuygenisse, dat sy eenen yver tot Godt hebben, maer niet met verstandt. |
3 Want alsoo sy de rechtveerdicheyt Godts niet en kennen, ende hare eygene gerechticheyt soecken op te richten, so en zijn sy der rechtveerdicheyt Godts niet onderworpen. |
4 Want het eynde der Wet is Christus, tot rechtveerdicheyt een yegelick die gelooft. |
5 Want Moses beschrijft de rechtveerdicheyt die uyt de Wet is, [seggende] De mensche die dese dingen doet, sal door de selve leven. |
6 Maer de rechtveerdicheyt die uyt den geloove is spreeckt aldus, En seght niet in uw’ herte, Wie sal in den hemel opklimmen? ’t selve is Christum [van boven] afbrengen. |
7 Of, Wie sal in den afgront nederdalen? ’t selve is Christum uyt den dooden opbrengen. |
8 Maer wat seght’se? Na by u is het woordt in uwen monde ende in uw’ herte. Dit is het woort des geloofs ’twelck wy prediken. |
9 [Namelijck] Indien ghy met uwen mondt sult belijden den Heere Iesum, ende met uw’ herte gelooven, dat hem Godt uyt den dooden opgeweckt heeft, so sult ghy salich worden. |
10 Want met der herten gelooftmen ter rechtveerdicheyt, ende met den monde belijdt men ter salicheyt. |
11 Want de Schrift seght, Een yegelijck die in hem gelooft, die en sal niet beschaemt worden. |
12 Want daer en is geen onderscheydt noch van Iode noch van Grieck. Want een selve is Heere van allen, rijck zijnde over alle die hem aenroepen. |
13 Want een yegelijck, die den name des Heeren sal aenroepen, sal salich worden. |
14 Hoe sullen sy dan [hem] aenroepen, in welcken sy niet gelooft en hebben? Ende hoe sullen sy [in hem] gelooven, van welcken sy niet gehoort en hebben? Ende hoe sullen sy hooren sonder die [haer] predike? |
15 Ende hoe sullen sy prediken, indien sy niet gesonden en worden? Gelijck geschreven is, Hoe lieflijck zijn de voeten der gene die vrede vercondigen, der gene die het goede verkondigen! |
16 Doch sy en zijn niet alle den Euangelio gehoorsaem geweest. Want Esaias seght, Heere wie heeft onse predikinge gelooft? |
17 Soo is dan het geloove uyt het gehoor: ende het gehoor door het woort Godts. |
18 Maer ick segge, en hebben sy’t niet gehoort? Ia doch haer geluyt is over de geheele aerde uytgegaen, ende hare woorden tot de eynden der werelt. |
19 Maer ick segge, en heeft Israël het niet verstaen? Moses seght eerst, Ick sal u lieden tot jaloursheyd verwecken door [de gene die] geen volck [en zijn], door een onverstandich volck sal ick u tot toorne verwecken. |
20 Ende Esaias verstout hem, ende seght, Ick ben gevonden van de gene die my niet en sochten: ick ben openbaer geworden den genen die na my niet en vraeghden. |
21 Maer tegen Israël seght hy, Den geheelen dach hebbe ick mijne handen uytgestreckt tot een ongehoorsaem ende tegen sprekende volck. |