Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 27 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Handelingen 27

1 Paulus wort door den Hooft-man Iulius gesonden na Roomen, met andere gevangens. 2 ende met de selve in een Adramyttenisch schip gegaen zijnde, vergeselschapt met Aristarcho, 3 komt tot Sidon. 4 Vaert voor-by Cppren. 5 komt tot Myra. 6 Van daer varen sy met een schip van Alexandrien, voor-by Cnidus ende Creta, tot Schoone-havens. 9 alwaer Paulus den Hooft-man raedt voor eenen tijdt te verblijven om de ongelegentheyt des tijdts. 11 Maer de Hooft-man den schipper ende stierman meer geloovende, vaert voort. 13 Sy varen voor-by Creta, ende krijgen een groot tempeest. 16 komen aen ’t eyland Clauda. 17 ende worden genootsaeckt door tempeest het goet uyt het schip te werpen. 21 Paulus vermaent haer goets moets te zijn, also Godt door eenen Engel hem te kennen gegeven hadde, dat niemand van haer en soude vergaen. 29 Sy werpen vier anckers uyt. 30 De schippers soecken uyt het schip met den boodt te vluchten. 31 het welck Paulus verhindert. 33 Het volck lange gevast hebbende nuttight op de vermaninge Pauli spijse. 38 ende werpt het kooren over boort. 41 Het schip vergaet. 42 De soldaten willen de gevangens dooden, het welck de Hooftman verhindert. 43 ende het volck swemt aen lant.
 
1 ENde als het 1 besloten was, dat 2 wy na Italien souden afvaren, leverden sy Paulum, ende eenige andere gevangene over, aen eenen Hooftman over hondert, met name Iulius, van de 3 Keyserlijcke 4 bende.
1 Nam. van Festo, ende sijnen Raedt, Actor. 25.12.
2 Hier uyt, ende uyt het volgende verhael, blijckt dat oock Lucas, die dese handelingen heeft beschreven, in Pauli geselschap op dese geheele reyse geweest is.
3 Gr. sebastes, dat is, Augustische.
4 Van dit woordt siet Actor. 10.1. Dese Iulius wordt geseght een Hooftman van dese bende te zijn, om dat hy over een compagnie bevel hadde, die onder des Keysers garde behoorde, die daerom hier toe oock schijnt vercoren te zijn, op dat de gevangene onder zijn opsicht te beter bewaert, ende in des Keysers handen gelevert souden worden.
 
2 a Ende wy in een 5 Adramyttenisch schip gegaen zijnde, alsoo wy de plaetsen langhs 6 Asien 7 bevaren souden, voeren wy af: ende 8 Aristarchus de Macedonier van 9 Thessalonica was met ons.
a 2.Cor. 11.25.
5 N. dat te Adramytten te huys behoorde: welck is een stadt in Mysien tegen over Mytilenen.
6 Namel. kleyn Asien, in het welck Misien oock gelegen was.
7 Namel. volgens het voornemen: hoewel sy om de tegen winden eenen anderen cours hebben moeten nemen, gelijck uyt het volgende verhael blijckt.
8 Dese was een aensienlick man, die Paulum van daer is gevolght, welcke oock in vele reysen met Paulo groote swarigheden heeft uytgestaen, gelijck te sien is Actor. 19.29. ende 20.4. die oock Paulo in dese gevangenisse tot Roomen toe geselschap gehouden heeft, als mede gevangen soo het schijnt, ofte die te Roomen gekomen zijnde nevens Paulum is gevangen geset, gelijck blijckt Coloss. 4.10.
9 Van dese stadt siet Actor. 17.1.
 
3 Ende des anderen [daeghs] quamen wy aen te 10 Sidon. Ende Iulius b vriendelijck met Paulo handelende, liet [hem] toe tot 11 de vrienden te gaen, om [van haer] 12 besorght te worden.
10 Een stadt in Phenicien: waer van siet Matth. 11.21. Actor. 12.20.
b Actor. 24.23. ende 28.16.
11 Dat is, de Discipelen ofte eenige onder haer.
12 D. alle gemack ende verquickinge aengedaen te worden, ofte oock van eenige dingen voorsien tot meerder gemack op de reyse noodigh.
 
4 Ende van daer afgevaren zijnde, voeren wy 13 onder Cypren henen, om dat de winden [ons] tegen waren.
13 Ofte, beneden Cypren. Van dit eylant siet Actor. 11.19. ende 13.4.
 
5 Ende de Zee die langhs 14 Cilicien ende 15 Pamphylien is, doorgevaren zijnde, quamen wy aen tot 16 Myra in Lycien.
14 Dit was een landtschap in kleyn Asien, gelegen aen de Middelandtsche zee tusschen Syrien ende Pamphylien. Actor. 6.9. ende 15. versen 23, 41.
15 Van dit landtschap siet oock Actor. 2.10. ende 13.13. ende 14.24.
16 Een stadt in het landt van Lycien, het welck aen Pamphylien paelde, daer dit eerste schip schijnt sijn reyse voldaen te hebben.
 
6 Ende de Hooftman aldaer een schip gevonden hebbende van 17 Alexandrien, dat na Italien voer, dede ons in het selve overgaen.
17 De hooft-stadt van Egypten ende Libyen, welck schip uyt Egypten tot Myra was gekomen, om van daer voort nae Italien te varen.
 
7 Ende als wy vele dagen lancksamelijck voort voeren, ende nauwlijcks tegen over 18 Cnidus gekomen waren, overmits het ons de windt niet toe en liet, so voeren wy onder 19 Creta henen tegen over 20 Salmone.
18 Een eylandt in de Middelandtsche zee, tegen over Carien: andere nemen’t voor eenen uyt-steeckenden hoeck van Carien, tegen over Creta.
19 Een eylandt in de selve zee, hedendaeghs Candien genaemt. Siet van ’t selve Tit. 1.5.
20 Een uytstekende hoeck van Creta tegen het oosten.
 
8 Ende het selve nauwlijcks voor by zeylende, quamen wy in een seker plaetse genaemt 21 Schoone-havens, daer de stadt Lasea 22 na by was.
21 Ofte, goede havens, heden noch Boniporto genaemt, een stadt in Creta, van de bequaemheyt harer haven also geheeten.
22 Maer wat meerder landwaerts in, gelijck Plinius getuyght, lib. 4. cap. 12. Doch hy noemt die Lasos.
 
9 Ende als vele tijdt verloopen, ende de vaert nu sorgelijck was, om dat oock 23 de vasten nu voor by was, vermaende’se Paulus,
23 N. de jaerlicksche vasten der Ioden, op welcke de versoeninge des geheelen volcks door den Hoogen-priester in het Heylige der heyligen geschiedde, gelijck te sien is, Levit. 16.29. ende 23.27. welcke dagh was de tiende der sevender maent, die ten deele met onsen September, ten deele met onsen October over een quam: soo dat den tienden dagh quam ontrent het begin van October, nae welcke maent de zee by de oude niet en wiert bevaren, tot het beginsel van Martius toe, om de kortheydt der dagen ende de tempeesten, die tusschen dien tijt veel zijn. Siet Veget. de re milit. lib. 4. cap. 39. het welck dan geen gemeynschap en heeft met de vastentijden die sommige hedens-daeghs houden, die lange na der Apostelen tijden in de oude Kercke niet bekent en zijn geweest.
 
10 Ende seyde tot haer, Mannen, ick 24 sie dat de vaert sal geschieden met hinder ende groote schade niet alleen van de ladinge ende van het schip, maer oock 25 van ons leven.
24 N. niet alleen uyt de gelegentheydt des tijdts, maer insonderheydt door ingevinge van Godts Geest.
25 Gr. van onse zielen.
 
11 Doch de Hooftman 26 geloofde meer den stierman ende den schipper, dan ’tgene van Paulo geseght wierdt.
26 N. die schijnen gemeynt te hebben datter noch eenige dagen over waren, om binnen de selve in een ander haven te konnen komen: insonderheyt alsoo de windt haer diende.
 
12 Ende alsoo de haven ongelegen was om te overwinteren, vondt het meerder [deel] geraden oock van daer te varen, of sy eenichsins te Phenix conden aencomen om te overwinteren, 27 zijnde een haven in Creta, 28 streckende 29 tegen het suydt-westen ende tegen het noordt-westen.
27 Dit wordt hier by gevoeght, op datmen niet en soude meynen dat hy van Phenicien in Syrien sprack.
28 Gr. siende.
29 D. krom gelegen gelijck een halve mane, ende daerom bevrijdt van alle winden.
 
13 Ende alsoo den suyden-windt sachtelijck waeyde, meynden sy haer voornemen vercregen te hebben, ende af-gevaren zijnde zeylden sy dicht voor-by Creta henen.
14 Maer niet lange daer na sloegh 30 tegen het selve eenen 31 storm-windt genaemt 32 Euroclydon.
30 Namel. eylant Creta: het schip van het selve door desen wint afgedreven zijnde.
31 Ofte, draey-wint, wervel-wint.
32 D. een Oostelicke wint, die geweldige baren verweckt.
 
15 Ende als het schip daer mede wech geruckt wiert, ende niet en konde tegen de windt 33 opseylen, 34 gaven wy het op, ende dreven henen.
33 Gr. tegen oogen.
34 D. lieten wy het drijven op Godts genade, daer het de windt henen dreef.
 
16 Ende loopende onder een seker eylandeken, genaemt 35 Clauda, en konden wy nauwlijcks des boots machtigh worden.
35 Een eylandeken aen ’t eynde van Creta tegen ’t Westen, nu Gozo genaemt.
 
17 Den welcken opgehaelt hebbende, gebruyckten sy [alle] behulpselen, het schip 36 ondergordende: ende alsoo sy vreesden dat sy op 37 de [drooghte] Syrtis vervallen souden, streken sy 38 het zeyl, ende dreven alsoo henen.
36 N. met cabels ende touwen, die sy onder den kiel door-brachten, om de zijden van ’t schip te vaster aen malkanderen te binden, tegen het gewelt der baren.
37 Een sorgelicke droochte, ofte plate, van wel-sant, ende vol draeyingen, onder Africa inde Middelansche zee gelegen.
38 Gr. het vat, gelijck Act. 10.11. Waer door het zeyl met den spriet ende de aenhangende touwen verstaen wort.
 
18 Ende alsoo wy van’t onweder geweldelijck geslingert wierden, deden sy des volgenden [daeghs] 39 eenen uytworp:
39 N. van den last, ofte de koopmanschap, die in het schip was, om het schip te lichten.
 
19 Ende den derden [dagh] wierpen wy met onse eygene handen des schips 40 gereetschap uyt.
40 N. van ballast, touwen, kabels, riemen, kisten, etc. het gene overtolligh in ’t schip was. Want dat sy het noodtsakelicke noch behouden hebben, blijckt uyt versen 28, 29, 30, etc.
 
20 Ende als noch Sonne noch gesternten en verschenen in vele dagen, ende geen cleyn onweder 41 [ons] druckte, so wiert [ons] voorts alle hope, van behouden te worden, benomen.
41 Gr. op ons lagh.
 
21 Ende als men 42 langen tijdt 43 sonder eten geweest was, doe stondt Paulus [op] in’t midden van haer, ende seyde, O mannen, men behoorde my wel gehoor gegeven te hebben, ende van Creta niet afgevaren te zijn, ende dit hinder, ende dese schade 44 verhoedt te hebben.
42 N. ontrent veertien dagen. vers 33.
43 D. sonder ordinaris mael te houden, van wegen de vreese des doots, ende het slingeren van het schip.
44 Gr. gewonnen te hebben. D. voor gekomen te hebben.
 
22 Doch als nu vermane ick u lieden goets moets te zijn: want daer en sal geen verlies geschieden van [yemants] 45 leven onder u, maer alleen van het schip.
45 Gr. ziele.
 
23 Want desen selven nacht heeft by my gestaen een Engel Godts, 46 wiens ick ben, welcken oock ick diene,
46 N. Godts Apostel, ofte dienstknecht ick ben.
 
24 Seggende, En vreest niet Paule, ghy moet voor den Keyser 47 gestelt worden: ende siet, 48 Godt heeft u geschoncken alle die met u varen.
47 Ofte, staen, u stellen.
48 D. heeft haer het leven gegeven om uwent wille. Siet diergelijcke, Genes. 18.32. ende 19.21.
 
25 Daerom zijt goets moets, mannen: want ick geloove Gode, dat het alsoo zijn sal, gelijckerwijs het my geseght is.
26 Doch wy moeten op een seker c eylandt vervallen.
c Actor. 28.1.
 
27 Als nu de veertiende nacht gekomen was, 49 also wy in de 50 Adriatische zee herwaerts ende derwaerts gedreven wierden, ontrent het midden des nachts, vermoedden de schiplieden dat haer eenich landt naerderde.
49 Ofte, dat wy.
50 Gr. Adria, welcke is eygentlick die zee, die heden-daeghs Golfo di Venetia genaemt wordt: maer wort oock dickwils by de oude, gelijck oock hier, breeder genomen, voor dat deel der Middelandtsche zee, ’t welck oock boven dien de zee van Sicilien ende Ionien begrijpt. Siet Strab. lib. 7.
 
28 Ende het dieploot uytgeworpen hebbende, vonden sy 51 twintigh vademen: ende een weynigh voortgevaren zijnde, wierpen sy wederom het dieploot uyt, ende vonden vijftien vademen.
51 N. diepte tot de gront.
 
29 Ende vreesende dat sy ergens op 52 harde plaetsen vervallen mochten, wierpen sy vier anckers van het achterschip uyt, ende wenschten dat het dagh wierde.
52 Ofte, scherpe, klipachtige.
 
30 Maer als de schiplieden sochten uyt het schip te vlieden, ende den boot 53 nederlieten inde zee, onder den schijn als of sy uyt 54 het voorschip de anckers souden 55 uyt brengen,
53 N. die sy te voren in’t schip opgehaelt hadden. vers 17.
54 D. het voorste deel des schips.
55 Gr. uytstrecken.
 
31 Seyde Paulus tot den hooftman, ende tot de krijghs-knechten, Indien dese in het schip niet en blijven, 56 ghy en kondt niet behouden worden.
56 Want hoe wel Godt Paulo door sijnen Engel belooft hadde, dat niemant uyt het schip en soude vergaen, vers 24. nochtans en worden daer mede de middelen niet wech genomen, daer door Godt dese sijne belofte wilde uytvoeren. Ende die daer in nae-latigh is, die en gelooft Godt niet, maer versoeckt Godt.
 
32 Doe hieuwen de krijghsknechten de touwen af van den boot, ende lieten hem afvallen.
33 Ende ondertusschen dat het dagh soude worden, vermaende Paulus [haer] alle, dat sy souden 57 spijse nemen: ende seyde, Het is heden de veertiende dagh dat ghy verwachtende blijft sonder eten, ende 58 niet en hebt genomen:
57 Gr. voedsel.
58 D. als niet, zeer weynigh: ofte, geen mael en hebt gehouden, gelijck vers 21. want anders en can een gesont mensche (gelijck de Medicijns getuygen) over de seven dagen niet wel vasten sonder sterven.
 
34 Daerom vermane ick u spijse te nemen: want dat dient 59 tot uwer behoudinge: want niemanden van u d en sal 60 een hayr van den hoofde vallen.
59 N. om sterckte te hebben in’t regeeren van ’t schip, ende om u selven te konnen helpen, als wy ons sullen moeten salveren.
d Matth. 10.30.
60 D. en sal eenige schade lijden aen sijn leven ofte gesontheyt. Hebr. Siet 1.Reg. 1.52.
 
35 Ende als hy dit geseght ende broodt genomen hadde, e 61 danckte hy Godt in aller tegenwoordicheyt: ende [’tselve] gebroken hebbende begon hy te eten.
e 1.Sam. 9.13. Ioan. 6.11. 1.Timot. 4.3.
61 N. voor de weldaet die haer Godt noch dede van spijse te hebben, ende die te konnen genieten tot versterckinge van hare krachten, ghelijck oock Christus gewent was te doen Mat. 14.19. Ioan. 6.11. ende Paulus alle Christenen vermaent. 1.Timot. 4. versen 4, 5.
 
36 Ende sy alle goets moets geworden zijnde, namen oock selve 62 spijse.
62 Gr. voedsel.
 
37 Wy waren nu in het schip in alles twee hondert ses ende tseventich 63 zielen.
63 D. menschen, persoonen. Actor. 2.41. ende 7.14. Rom. 13.1.
 
38 Ende als sy met spijse versadight waren, lichteden sy het schip, ende wierpen het coren uyt in de zee.
39 Ende doe het dagh wierdt en kenden sy het landt niet: maer sy merckten 64 eenen sekeren inham die eenen 65 oever hadde, tegen den welcken sy geraden vonden, so sy konden, het schip aen te setten.
64 Gr. eenen schoot, ofte, boesem.
65 Ofte, strandt.
 
40 Ende als sy 66 de anckers opgehaelt hadden, gaven sy [het schip] de zee over, met eenen 67 de roer-banden los makende: ende het ra-seyl nae den windt op-gehaelt hebbende, hielden sy het na den oever toe.
66 Ofte, de anckers afgehouwen hadden, lieten sy die in de zee.
67 N. met welcke sy te voren het roer vast gemaeckt hadden, doe het schip op Godts genade dreef, tegen het slingeren van de zee.
 
41 f Maer vervallende op 68 een plaetse die de zee aen beyde zijden hadde, setteden sy het schip daer op: ende het voorschip vast sittende bleef onbewegelick, maer het achterschip brack van ’t gewelt 69 der baren.
f 2.Cor. 11.25.
68 D. eenen uytstekenden oever ofte punct, die nochtans voor aen onder water lagh, daer sy het schip op stierden.
69 Die tegen het achterschip geweldelick aensloegen.
 
42 De 70 raedtslach nu der crijghsluyden was, dat sy de gevangene souden dooden, op dat niemandt ontswommen zijnde en soude ontvlieden.
70 D. raedt, advijs, voornemen. So lichtelick hadden sy vergeten, dat sy door Paulum ’t leven behouden hadden, het welck een groote ondanckbaerheyt was, die de Hooft-man met rechte heeft wederstaen.
 
43 Maer de Hooftman, willende Paulum behouden, belettede haer dat voornemen, ende beval dat de gene die swemmen conden, haer eerst souden afwerpen, ende te lande komen:
44 Ende 71 de andere, sommige op plancken, ende sommige op eenige [stucken] van ’t schip. Ende alsoo is ’t geschiet dat sy alle behouden aen’t landt gecomen zijn.
71 Namel. beval hy te lande te komen.

Einde Handelingen 27