Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 26 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Handelingen 26

1 Paulus verlof gekregen hebbende om hem te verantwoorden, verhaelt voor den Coninck Agrippa, ende den ganschen Raet, sijn leven voor sijne bekeeringe. 12 Sijne bekeeringe ende beroepinge tot het Apostel-ampt, hoe die geschiet is. 19 ende sijn leven nae sijne bekeeringe. 20 Wat hy gedaen, 21 geleden, 22 ende geleert heeft. 24 Welcke verantwoordinge gehoort zijnde, oordeelt Festus dat Paulus raesde, ’t welck Paulus ontkent. 27 Agrippa wordt bewogen om by nae een Christen te worden. 30 ende hy ende de omstanders oordeelen dat hy onschuldigh is. 32 gelijck oock dat hy mochte los gelaten worden, hadde hy hem op den Keyser niet beroepen.
 
1 ENde Agrippa seyde tot Paulum, Het is u geoorlooft voor u selven te spreken. Doe streckte Paulus 1 de handt uyt, ende verantwoordde hem [aldus]:
1 Namel. om stilte ende gehoor te verwecken.
 
2 Ick achte my selven geluckigh, O Coninck Agrippa, dat ick my heden voor u sal verantwoorden, van alles daer over ick van de Ioden beschuldight worde.
3 Allermeest dewijle ick weet, dat ghy 2 kennisse hebt van alle gewoonten ende 3 vragen, die onder de Ioden zijn. Daerom bidde ick u dat ghy my lanckmoedelijck hoort.
2 Gr. een kenner zijt. Namel. als een Iode, ende in de Ioodtsche Religie onderwesen. Dit en seght hy niet om Agrippa te pluym-strijcken, maer om hem tot meerder aendacht ende leersaemheydt te bewegen.
3 Ofte, questien, geschillen.
 
4 4 Mijn leven dan van der jonckheyt aen, het welcke van den beginne onder mijn volck te Ierusalem geweest is, weten alle de Ioden:
4 D. hoe ick geleeft, ofte my gedragen hebbe.
 
5 Als die 5 van overlange my te voren gekent hebben (indien sy’t wilden getuygen) dat ick na de 6 bescheydenste secte van onsen Godtsdienst, [als] een Phariseer geleeft hebbe:
5 Gr. van boven aen. D. van verleden tijden.
6 Ofte, scherpste, volkomenste, Siet Actor. 22.3. ende 23. vers 8.
 
6 Ende nu stae ick ende worde geoordeelt over a de hope 7 der belofte, die van Godt tot de vaderen geschiet is:
a Genes. 3.15. ende 22.18. ende 26.4. ende 49.10. Deut. 18.15. 2.Sam. 7.12. Psal. 132.11. Iesai. 4.2. ende 7.14. ende 9.5. ende 40.10. Ierem. 23.5. ende 33.14. Ezech. 34.23. ende 37.24. Dan. 9.24. Mich. 7.20.
7 Dat is, der vervullinge der belofte, van de gerechticheyt ende salicheyt door den Messiam te verkrijgen. versen 22, 23.
 
7 8 Tot de welcke 9 onse twaelf geslachten 10 geduerichlijck nacht ende dagh [Godt] dienende 11 verhopen te komen: 12 over welcke hope ick, O Coninck Agrippa, van de Ioden worde beschuldight.
8 N. hope, dat is, gehoopte saecke, ofte, belofte, dat is beloofde sake.
9 Namel. de Godtvruchtige Ioden uyt de twaelf geslachten Israels, niet alleen in Iudea woonachtigh, maer oock door de geheele werelt verstroyt. Iacob. 1.1.
10 Gr. in geduerigheyt, ofte in vyericheyt.
11 Welcke hope namelick in haer selven wel goet is, maer hier in gebrecklick, dat sy noch hopen ofte verwachten ’t gene in Christo Iesu alreede is vervult.
12 D. over de vervullinge van welcke hope, etc. Waer in oock de hope der opstandinge der dooden ende voor al des Messie is begrepen: het welck hy sonder twijffel uyt de Schriften der Propheten hadde bewesen, gelijck hy doet Actor. 13.33. ende volgens: gelijck de navolgende reden Pauli verclaert.
 
8 13 Wat? Wort het by u lieden ongelooflijck geoordeelt, dat Godt de dooden opweckt?
13 Dit schijnt hy gesproken te hebben hem keerende tot Festum ende de andere Heydenen: want Agrippa de Propheten geloofde vers 27. ende derhalven oock de opstandinge der dooden. vers 7.
 
9 b 14 Ick meynde waerlijck by my selven, dat ick tegen den name Iesu van Nazareth vele wederpartijdige dingen moeste doen.
b Actor. 8.3. ende 9.1. ende 22.4. 1.Corinth. 15.9. Galat. 1.13. 1.Timot. 1.13.
14 N. gelijck de andere nu doen, met eenen blinden yver, sonder rechte wetenschap.
 
10 ’Twelck ick oock gedaen hebbe te Ierusalem: ende ick hebbe vele van 15 de heylige in de gevangenissen gesloten, de macht van de Overpriesters ontfangen hebbende: ende als sy omgebracht wierden, 16 stemde ick het toe.
15 D. de gene die in Christum geloofden.
16 Gr. brocht ick mijn stemme daer toe. Van het Griecx woordt psephos siet Apoc. 2.17.
 
11 Ende door alle de Synagogen hebbe ick’se 17 dickmael gestraft, ende 18 gedwongen te lasteren: ende boven maten tegen haer woedende, hebbe ick’se vervolght oock tot in de buyten[landsche] steden.
17 N. die volstandigh bleven in haer geloove.
18 D. met pijnigen ende dreygementen gedwongen Christum te verloochenen, jae selfs te vloecken, gelijck dit oock was de wijse der Heydenen in het vervolgen der Christenen. Siet Plin. Iun. in Epist. ad Trajanum.
 
12 19 Waer over oock als ick na Damascum reysde, met macht ende last, welcke [ick] van de Overpriesters [hadde],
19 Het gene in dit verhael verclaringe van noode heeft, daer van siet de aenteeckeninge op ’t 9. cap.
 
13 Sach ick, ô Coninck, in’t midden van den dagh op den wegh c een licht boven den glans der Sonne, van den hemel my ende de gene die met my reysden omschijnende.
c Actor. 9.3.
 
14 Ende als 20 wy alle ter aerde neder-gevallen waren, hoorde ick eene stemme tot my sprekende, ende seggende in de 21 Hebreeusche tale, Saul, Saul wat vervolght ghy my? Het is u hardt tegen de prickels de versenen te slaen.
20 D. soo wel die met my reysden, als ick, hoe wel ick bleef liggen, ende sy terstont al verbaest opstonden. Actor. 9.7.
21 Hier uyt schijnt dat Paulus Agrippam ende Festum in’t Hebreeusch niet en heeft aengesproken, maer in het Griecksch, ofte in ’t Latijn, als haer beter bekent.
 
15 Ende ick seyde, Wie zijt ghy Heere? Ende hy seyde, Ick ben Iesus dien ghy vervolght.
16 Maer recht u op, ende staet op uwe voeten: Want hier toe ben ick u 22 verschenen om u te stellen tot een dienaer ende getuyge der dingen beyde die ghy gesien hebt, ende in welcke ick u [noch] sal verschijnen:
22 Ofte, van u gesien. Van de maniere van dese verschijninge siet d’aenteeck. Actor. 9.17.
 
17 Verlossende u 23 van dit volck, ende [van] de Heydenen, tot de welcke ick u nu sende,
23 Namel. der Ioden, die u sullen vervolgen.
 
18 d Om hare 24 oogen te openen, ende [haer] te bekeeren 25 van de duysternisse tot het licht, ende [van] de macht des Satans tot Godt: op dat sy vergevinge der sonden ontfangen, ende 26 een erfdeel onder de geheylighde, door het geloove in my.
d Iesai. 60.1.
24 D. haer verstant, N. door de predicatie mijnes Euangeliums.
25 Dat is, van de natuerlicke blintheyt ende wereltsche onwetentheyt tot de rechte ende ware kennisse Godts ter eeuwiger saligheyt.
26 Gr. een lot, om dat de erfdeelen veeltijts door het lot uytgedeelt worden.
 
19 Daerom, ô Coninck Agrippa, en ben ick dat hemelsch gesichte niet ongehoorsaem geweest:
20 e Maer hebbe eerst den genen die te Damascus waren, ende te Ierusalem, ende in’t geheele landt van Iudea, ende den heydenen verkondight dat sy haer souden beteren, ende tot Godt bekeeren, wercken doende der bekeeringe 27 weerdigh.
e Actor. 9.19, 28. ende 22.17, 21.
27 Siet hier van de verklaringe op Matth. 3.8.
 
21 Om deser saecken wille hebben my de Ioden f in den Tempel gegrepen, ende gepooght om te brengen.
f Actor. 21.30.
 
22 Dan hulpe van Godt verkregen hebbende, 28 stae ick tot op desen dagh, betuygende beyde 29 cleyn ende groot: niets seggende buyten het gene de Propheten ende Moses gesproken hebben dat geschieden soude:
28 D. ben ick noch in’t leven behouden, ende daerom niet trager geworden om het Euangelium te verkondigen.
29 D. een yegelick, van wat staet ofte conditie hy zy.
 
23 [Namelick] dat de Christus lijden moeste, ende dat hy 30 de eerste uyt de opstandinge der dooden zijnde, 31 een licht soude verkondighen desen volcke, ende den Heydenen.
30 Namel. om eeuwelick te leven: want eenige die te voren opgestaen waren zijn wederom gestorven. Doch Paulus siet hier niet alleen op de ordre, maer insonderheydt op de kracht Christi als des hoofts, waer door de geloovige als sijne leden te sijner tijdt oock tot het eeuwige leven sullen opstaen. Siet 1.Cor- 15.22, 23. Col. 1.18.
31 Siet vers 18.
 
24 Ende als hy dese dingen tot verantwoordinge sprack, seyde Festus met grooter stemme, 32 Ghy raest Paule: 33 de groote geleertheyt 34 brenght u tot raserie.
32 N. gelijck lieden die ydel van sinnen zijn van te veel studerens. Also oordeelt de natuerlicke mensche van de wijsheyt Godts. 1.Cor. 1.23. ende 2.14.
33 Gr. de vele letteren.
34 Gr. keert u om.
 
25 Maer hy seyde, Ick en rase niet, Machtichste Feste, maer ick spreke woorden van waerheyt, ende 35 van een gesont verstant.
35 Ofte, van een gematight ende nuchter verstant.
 
26 Want de Coninck weet van 36 dese dingen, tot welcken ick oock vrymoedicheyt gebruyckende spreke: want ick en geloove niet dat hem yet van dese dingen verborgen is, g want dit en is in geenen hoeck geschiet.
36 N. die ick van Christo Iesu, ende ’t gene hem geschiet is, verhaelt hebbe, dewijle het te Ierusalem opentlick geschiet, ende geheel Syrien door bekent is.
g Ioan. 18.20.
 
27 Gelooft ghy, ô Coninck Agrippa, de Propheten? Ick weet dat ghy’se 37 gelooft.
37 D. voor waerachtigh, ende voor Godts woort houdt.
 
28 Ende Agrippa seyde tot Paulum, Ghy 38 beweeght my by na een Christen te worden.
38 Gr. overreedt.
 
29 Ende Paulus seyde, h Ick wenschte wel van Godt 39 dat, ende by na ende geheelijck, niet alleen ghy, maer oock alle die my heden hooren, soodanige wierden gelijck als ick ben, uyt-genomen 40 dese banden.
h 1.Cor. 7.7.
39 Gr. dat, ende in weynigh ende in veel.
40 D. is, dese keten, daer sijne handt ingesloten was. Siet Actor. 12. vers 6. ende 28.16.
 
30 Ende als hy dit geseght hadde, stondt de Coninck op, ende de Stadt-houder, ende Bernice, ende die met haer geseten waren:
31 Ende aen ene zijde gegaen zijnde, spraken sy tot malkanderen, seggende, i Dese mensche en doet niet des doots ofte der banden weerdigh.
i Actor. 23.9. ende 25.25.
 
32 Ende Agrippa seyde tot Festum, Dese mensche conde los gelaten worden, 41 indien hy hem op den Keyser niet en hadde beroepen.
41 Dit is maer een uytvlucht: want Pauli beroep op den Keyser en konde sijne los-latinge niet beletten, dewijle sy hem voor onschuldigh hielden, maer dit seggen sy om Paulum niet los te laten, ende om der Ioden ondanck te ontgaen.

Einde Handelingen 26