Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Handelingen 25

1 Festus komt in de plaetse van Felix, van welcken de Hooge-priester ende Ioodsche Raedt versoecken, dat hy Paulum wilde na Ierusalem doen komen, meynende hem onder wege te dooden. 4 Maer Festus wil dat’se voor hem te Cesareen verschijnen. 7 ’t welck sy doen, ende beschuldigen hem swaerlick, doch sonder bewijs. 9 Paulus merckende dat Festus genegen was om hem na Ierusalem te senden, beroept hem op den Keyser. 13 De Coninck Agrippa ende Bernice komen te Cesareen, dien Festus de saecke Pauli verhaelt. 22 Agrippa begeert hem te mogen hooren, ’t welck geschiet des anderen daeghs. 24 ende Festus verhaelt voorder wat hy in de saecke Pauli gedaen, ende hoe hy in hem geen schult gevonden hadde.
 
1 FEstus dan in de 1 provincie gecomen zijnde, ginck na dry dagen van 2 Cesareen op na 3 Ierusalem.
1 Also noemden de Romeynen een landtschap ’t welck sy met de wapenen gewonnen, ende onder haer gebied gebracht hadden, ende door eenige afgesondene Stadt-houders van wegen het Roomsche Rijck lieten regeren: hoedanich oock Iudea was. Siet oock cap. 23.34.
2 Welcke stadt te dier tijt de stoel was van de Romeynsche Stadthouders, van wegen hare sterckte ende gelegentheydt. Siet Actor. 23.23.
3 Die de hooftstadt was van de geheele Provincie, ende daer de geestelicke ende wereltlicke regeringe der Ioden was, doch onder het opsicht des Stadthouders.
 
2 Ende de Hoogepriester, ende 4 de voornaemste 5 der Ioden verschenen voor hem tegen Paulum, ende baden hem:
4 Gr. de eerste.
5 D. uyt den Raedt der Ioden. Act. 24.1.
 
3 Begeerende gunste tegen 6 hem, op dat hy hem soude doen komen te Ierusalem: [ende] leggende eene lage, om hem op den wegh om te brengen.
6 N. Paulum.
 
4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesareen bewaerdt wierd, ende dat hy selve haest 7 [derwaerts] soude verreysen.
7 N. na Cesareen, gelijck hy oock gedaen heeft, vers 6.
 
5 Die dan, seyde hy, onder u connen, dat sy mede 8 afreysen, ende so daer yet onbehoorlicks in desen man is, dat sy hem beschuldigen.
8 N. na Cesareen: so spreeckt hy om dat Ierusalem hooger in ’t landt, ende op bergen lagh. Siet oock vers 7.
 
6 Ende als hy onder haer 9 niet meer als tien dagen overgebracht en hadde, quam hy af na Cesareen, ende des anderen daeghs op den Richter-stoel geseten zijnde beval hy dat Paulus soude [voort] gebracht worden.
9 And. meer dan tien dagen.
 
7 Ende als hy daer gekomen was, stonden de Ioden, die van Ierusalem afghekomen waren rondtom [hem], 10 vele ende sware beschuldingen tegen Paulum voortbrengende, die sy niet en konden bewijsen.
10 Welcke dese beschuldingen geweest zijn, blijckt uyt de verantwoordinghe Pauli, in ’t volgende vers.
 
8 Dewijle hy verantwoordende seyde, a Ick en hebbe noch tegen de Wet der Ioden, noch tegen den Tempel, noch tegen den Keyser yet gesondight.
a Actor. 24.12. ende 28.17.
 
9 Maer Festus willende den Ioden 11 gunste bewijsen, antwoordde Paulo ende seyde, Wilt ghy na Ierusalem opgaen, ende aldaer 12 voor my over dese dingen geoordeelt worden?
11 Gelijck oock te voren Felix dede Act. 24.27.
12 Namel. van den Raedt der Ioden, in mijne tegenwoordigheyt, ofte onder mijn beleydt.
 
10 Ende Paulus seyde, Ick stae voor den Rechter-stoel 13 des Keysers, daer ick geoordeelt 14 moet worden: den Ioden en hebbe ick geen onrecht gedaen, 15 gelijck ghy oock zeer wel weet.
13 N. wiens Stadthouder ghy zijt.
14 N. als een burger van Roomen.
15 Nam. so uyt het rapport dat Felix u van my gedaen heeft, als uyt dese mijne verantwoordinge, die ghy nu gehoort hebt.
 
11 b Want indien ick onrecht doe, ende yet des doodts weerdich gedaen hebbe, ick en weygere niet te sterven: maer indiender niet en is van ’t gene daer van dese my beschuldigen, so en kan niemandt my haer uyt gunste overgeven. 16 Ick beroepe my op den Keyser.
b Actor. 18.14.
16 D. ick appellere tot den Keyser, Namel. als een burger van Roomen, die dit recht van appel, ofte beroepinge op den Keyser in sulcke gelegentheydt toekomt, gelijck blijckt vers 12. ende Actor. 26.32.
 
12 Doe antwoordde Festus als hy 17 met den Raedt gesproken hadde, Hebt ghy u op den Keyser beroepen? Ghy sult tot den Keyser gaen.
17 Niet der Ioden, maer der gene die hy als stadt-houder by hem hadde geroepen.
 
13 Ende als eenige dagen voorby gegaen waren, quamen de Coninck 18 Agrippa ende 19 Bernice te Cesareen, om Festum 20 te begroeten.
18 Dese was de sone van dien Herodes die Iacobum hadde doen dooden. Actor. 12. versen 1, 2.
19 Een suster van Agrippa (gelijck oock Drusilla, Actor. 24.24.) oock een ontuchtige ende prachtige vrouwe, die weduwe zijnde, by desen Agrippa haren broeder gewoont heeft, niet sonder achterdencken van bloedt-schande. Iosephus Antiq. lib. 20. cap. 5.
20 Ofte, te wellekomen, ende geluck te wenschen over sijne komste in dese nieuwe Provincie ende bedieninge.
 
14 Ende doe sy aldaer vele dagen overgebracht hadden, heeft Festus de saecken Pauli aen den Coninck verhaelt, seggende, c [Hier] is een seker man van Felix gevangen gelaten:
c Actor. 24.27.
 
15 Om wiens wille, als ick te Ierusalem was, de Over-priesters ende de Ouderlingen der Ioden verschenen, begeerende 21 vonnisse tegen hem.
21 N. des doots, sonder ander forme van rechte, gelijck blijckt uyt het volgenve vers.
 
16 Aen de welcke ick antwoordde, dat de Romeynen de gewoonte niet en hebben d eenigen mensche 22 uyt gunste 23 ter doodt over te geven, eer de beschuldighde de beschuldigers 24 tegenwoordich heeft, ende plaetse van verantwoordinge gekregen heeft over de beschuldinge.
d Deut. 17.4.
22 Nam. van de beschuldigers, gelijck sy versocht hadden, vers 3.
23 Gr. ten verderve.
24 Gr. voor het aengesicht.
 
17 Als sy dan gesamentlijck alhier gekomen waren, so ben ick, geen uytstel 25 nemende, des [daeghs] daer aen op den Rechterstoel geseten, ende beval dat de man soude [voort] gebracht worden.
25 Gr. makende.
 
18 Over welcken, de beschuldigers [hier] staende, geen 26 saecke en hebben voortgebracht, daer van ick vermoedde:
26 Ofte, beschuldinge.
 
19 Maer hadden tegen hem eenige 27 vragen van haren 28 Godtsdienst, ende van sekeren Iesus die gestorven was, welcken Paulus seyde te leven.
27 Ofte, verschillen, questien.
28 Ofte, Superstitie, also noemt dese Heyden de Ioodsche Religie, uyt verachtinge, ende dat in tegenwoordigheyt van Agrippa ende sijne suster, die Ioden waren, maer alles gewent te verdragen om dese Roomsche Stadthouders niet te mishagen.
 
20 Ende als ick over de ondersoeckinge van dese saecke 29 in twijfelinge was, seyde ick, of hy wilde gaen na Ierusalem, ende aldaer over dese dingen geoordeelt worden.
29 Dit seght hy tegen waerheyt om sijn saecke te verschoonen: want hy hadde dit aen Paulum also geverght om de Ioden gunste te bewijsen, vers 9.
 
21 Ende als Paulus hem beriep, datmen hem tot de kennisse 30 des Keysers bewaren soude, so hebbe ick bevolen, dat hy bewaert soude worden ter tijdt toe, dat ick hem tot den Keyser senden soude.
30 Gr. Sebastou, voor ’t welck de Latynen gebruycken het woort Augustus, beteeckent eygentlick eenen die de voornaemste eere toekomt: ende het woort Sebas, daer dit van komt, wordt vele genomen voor Goddelicke eere, welcke de Heydenen hare Keysers oock aendeden, ofte oock voor het gene, dat Goddelicke eere aengedaen wort. Siet Actor. 17.23. ende 27.1.
 
22 Ende Agrippa seyde tot Festum, Ick wilde oock selve dien mensche [wel] hooren. Ende hy seyde, Morgen sult ghy hem hooren.
23 Des anderen daeghs dan als Agrippa gekomen was, ende Bernice met groote 31 pracht, ende als sy ingegaen waren in het 32 Richt-huys met de Overste over duysent, ende de mannen die de voornaemste der stadt waren, wiert Paulus door Festi bevel [voort] gebracht.
31 Gr. met veel phantasie, dat is, luyster ofte schijn, niet alleen van kostelicke kleederen, maer oock van groot gevolgh ofte gesleep, ’t welck wy pracht ofte pompe plegen te noemen.
32 Gr. Acroaterion, ’t welck eygentlick beteeckent een saele ofte plaetse, daermen audientie geeft, ofte de recht-saecken hoort ende bepleyt.
 
24 Ende Festus seyde, Agrippa Coninck, ende ghy mannen alle die met ons [hier] tegenwoordich zijt, ghy siet desen, van welcken my de gansche menichte der Ioden heeft aengesproken, beyde te Ierusalem ende hier, roepende dat hy niet meer en behoort te leven.
25 Maer ick bevonden hebbende e dat hy niet des doots weerdigh gedaen en hadde, ende dewijle hy oock selve hem op den Keyser beroepen heeft, hebbe besloten hem te senden.
e Actor. 23.9. ende 26.31.
 
26 Van welcken ick niet sekers en hebbe aen 33 den Heere te schrijven: daerom hebbe ick hem voor u lieden voort gebracht, ende meest voor u, Coninck Agrippa, op dat ick, na gedaene ondersoeckinge, wat hebbe te schrijven.
33 D. den Keyser: welcken tijtel van Heere de eerste Keysers niet en hebben willen aennemen, om dat’se een heerschappye over de ondersaten, als over slaven, mede-brengt: Doch de Keyser Nero onder welcken dit is geschiet, heeft hem dien tijtel laten geven, gelijck oock vele andere Keysers nae hem.
 
27 Want het dunckt my tegen reden, eenen gevangenen te senden, [ende] niet oock de beschuldingen die tegen hem zijn, te kennen te geven.

Einde Handelingen 25