Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Handelingen 13

1 ENde daer waren tot Antiochien in de Gemeynte die daer was, eenige Propheten ende Leeraers, namelijck Barnabas, ende Symeon genaemt Niger, ende Lucius van Cyrenen, ende Manahen, die met Herodes den Vier-vorst opgevoedt was, ende Saulus.
2 Ende als sy den Heere dienden, ende vasteden, seyde de heylige Geest, Sondert my af beyde Barnabam ende Saulum, tot het werck daer toe ick’se geroepen hebbe.
3 Doe vasteden ende baden sy, ende haer de handen opgeleght hebbende lieten sy’se gaen.
4 Dese dan uytgesonden zijnde vanden heyligen Geest, quamen af tot Seleucien, ende van daer scheepten sy af na Cypren.
5 Ende gekomen zijnde tot Salamis, verkondighden sy het woort Godts in de Synagogen der Ioden: ende sy hadden oock Ioannem tot eenen dienaer.
6 Ende als sy het eylandt doorgegaen waren tot Paphos toe, vonden sy eenen sekeren tooveraer, eenen valschen Propheet, eenen Iode, wiens naeme was Bar-jesus,
7 Welcke was by den Stadthouder Sergius Paulus, eenen verstandigen man. Dese, Barnabam ende Saulum tot hem geroepen hebbende, socht zeer het woort Godts te hooren.
8 Maer Elymas de tooveraer, (want alsoo wort sijnen naem overgeset) wederstondt haer, soeckende den Stadt-houder van het geloove af te keeren.
9 Doch Saulus ( die oock Paulus [genaemt is]) vervult met den Heylighen Geest, ende de oogen op hem houdende, seyde,
10 O ghy kindt des Duyvels, vol van alle bedroch, ende van alle arghlisticheyt, vyandt van alle gerechticheyt, sult ghy niet ophouden te verkeeren de rechte wegen des Heeren?
11 Ende nu siet, de handt des Heeren [is] tegen u: ende ghy sult blindt zijn, ende de Sonne niet sien voor eenen tijdt. Ende van stonden aen viel op hem donckerheyt ende duysternisse: ende rontom gaende socht hy, die [hem] met de handt mochten leyden.
12 Als de Stadthouder sagh ’t gene geschiet was, doe geloofde hy, verslagen zijnde over de leere des Heeren.
13 Ende Paulus ende die met hem waren, van Papho afgevaren zijnde, quamen tot Pergen [een stadt] in Pamphylia. Maer Ioannes van haer scheydende keerde weder na Ierusalem.
14 Ende sy van Pergen ’tlandt doorgaende, quamen tot Antiochien [een stadt] in Pisidien: ende gegaen zijnde in de Synagoge op den dagh des Sabbaths, saten sy neder.
15 Ende na het lesen der Wet ende der Propheten, sonden de Overste der Synagoge tot haer, seggende, Mannen broeders, indien daer [eenigh] woort van vertroostinge tot den volcke in u is, so spreeckt.
16 Ende Paulus stond op, ende wenckte met de handt, ende seyde, Ghy Israëlitische mannen, ende ghy die Godt vreest, hoort toe.
17 De Godt deses volcks Israëls, heeft onse Vaderen uytverkoren, ende het volck verhooght, als sy vremdelingen in’t landt van Egypten, ende heeft’se met eenen hoogen arm daer uytgeleydt.
18 Ende heeft ontrent den tijdt van veertigh jaren hare zeden verdragen in de woestijne.
19 Ende seven volckeren uytgeroeyt hebbende in het landt Chanaan, heeft haer door het lot het landt der selve uytgedeelt.
20 Ende daer na, ontrent vier hondert ende vijftich jaren, gaf hy [haer] Rechters tot op Samuel den Propheet.
21 Ende van doen aen begeerden sy eenen Coninck, ende Godt gaf haer Saul den sone Kis, eenen man uyt de stamme Benjamin, veertich jaren.
22 Ende desen afgeset hebbende, verweckte hy haer David tot eenen Coninck: den welcken hy oock getuygenisse gaf, ende seyde, Ick hebbe gevonden David den sone Iesse, eenen man na mijn herte, die alle mijnen wille sal doen.
23 Van deses zaedt heeft Godt Israël, na de belofte, verweckt den Salichmaker Iesum:
24 Als Ioannes eerst alle den volcke Iraëls, voor sijne aenkomste, gepredickt hadde den Doop der bekeeringe.
25 Doch als Ioannes den loop vervulde, seyde hy, Wie meynt ghy lieden dat ick ben? Ick en ben [de Christus] niet, maer siet, hy komt na my, wien ick niet weerdich en ben de schoenen [sijner] voeten te ontbinden.
26 Mannen broeders, kinderen van’t geslachte Abrahams, ende die onder u Godt vreesen, tot u is het woordt deser salicheyt gesonden.
27 Want die te Ierusalem woonen, ende hare Overste, desen niet kennende, hebben oock de stemmen der Propheten, die op elcken Sabbath - [dagh] gelesen worden, [hem] veroordeelende, vervult:
28 Ende geen oorsaecke des doots vindende, hebben sy van Pilato begeert dat hy soude gedoodt worden.
29 Ende als sy alles volbracht hadden dat van hem geschreven was, namen sy [hem] af van het hout, ende leyden [hem] in het graf.
30 Maer Godt heeft hem uyt de dooden opgeweckt.
31 Welcke gesien is geweest vele dagen lanck, van de gene die met hem opgekomen waren van Galilea tot Ierusalem, die sijne getuygen zijn by het volck.
32 Ende wy vercondigen u de belofte die tot den Vaderen geschiet is, dat [namelick] Godt de selve vervult heeft aen ons hare kinderen, als hy Iesum verweckt heeft:
33 Gelijck oock in den den tweeden Psalm geschreven staet, Ghy zijnt mijn Sone, heden hebbe ick u gegenereert.
34 Ende dat hy hem uyt de dooden heeft opgeweckt, alsoo dat hy niet meer en sal tot verdervinge keeren, heeft hy aldus geseght, Ick sal u lieden de weldadicheden Davids geven die getrouwe zijn.
35 Waerom hy oock in eenen anderen [Psalm] seght, Ghy en sult uwen Heyligen niet [over] geven, om verdervinge te sien.
36 Want David, als hy in sijnen tijdt den raedt Godts gedient hadde, is ontslapen, ende is by sijne Vaderen gelegt, ende heeft wel verdervinge gesien:
37 Maer hy, dien Godt opgeweckt heeft, en heeft geen verdervinge gesien.
38 So zy u dan bekent, Mannen broeders, dat door desen u vergevinge der sonden vercondight wort.
39 Ende [dat] van allen, daer van ghy niet en kondet gerechtveerdight worden door de wet Mosis, door desen een yegelick die gelooft, gerechtveerdight wort.
40 Siet dan toe, dat over u lieden niet en kome ’t gene gesegt is inde Propheten,
41 Siet ghy verachters, ende verwondert u, ende verdwijnt: want ick wercke een werck in uwe dagen, een werck ’t welck ghy niet en sult gelooven, so het u yemandt verhaelt.
42 Ende als de Ioden uyt-gegaen waren uyt de Synagoge, baden de Heydenen dat tegen den naesten Sabbath haer de selve woorden souden gesproken worden.
43 Ende als de Synagoge gescheyden was, volghden vele van de Ioden, ende van de Godts-dienstige Iode-genooten, Paulum ende Barnabam: welcke tot haer spraken, ende haer vermaenden te blijven by de genade Godts.
44 Ende op den volgenden Sabbath, quam by na de geheele stadt te samen, om het woordt Godts te hooren.
45 Doch de Ioden de scharen siende wierden met nijdicheyt vervult, ende wederspraken het gene van Paulo geseght wiert, weder-sprekende ende lasterende.
46 Maer Paulus ende Barnabas vrymoedicheyt gebruyckende seyden, Het was noodich dat eerst tot u het woordt Godts gesproken soude worden: doch nademael ghy het selve verstoot, ende u selven des eeuwigen levens niet weerdigh en oordeelt, siet, wy keeren ons tot de Heydenen.
47 Want alsoo heeft ons de Heere geboden, [seggende], Ick hebbe u gestelt tot een licht der Heydenen, op dat ghy soudt zijn tot salicheyt, tot aen het uyterste der aerde.
48 Als nu de Heydenen [dit] hoorden verblijdden sy haer, ende presen het woort des Heeren: ende daer geloofden soo vele als’er geordineert waren tot het eeuwige leven.
49 Ende het woordt des Heeren wert door het geheele landt uytgebreydt.
50 Maer de Ioden maeckten op de Godsdienstige ende eerlicke vrouwen, ende de voornaemste van de stadt, ende verweckten vervolginge tegen Paulum ende Barnabam, ende wierpen’se uyt hare landtpalen.
51 Doch sy schuddeden het stof van hare voeten af tegen de selve, ende quamen tot Iconien.
52 Ende de Discipelen wierden vervult met blijdtschap ende met den heyligen Geest.

Einde Handelingen 13