Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Johannes 4

1 ALs dan de Heere verstondt, dat de Phariseen gehoort hadden, dat Iesus meer discipelen maeckte ende doopte dan Ioannes:
2 (Hoewel Iesus selve niet en doopte, maer sijne Discipelen.)
3 So verliet hy Iudeam, ende ginck wederom henen na Galileen.
4 Ende hy moest door Samarien gaen.
5 Hy quam dan in een stadt van Samarien, genaemt Sichar, na by het stuck landts, ’t welck Iacob sijnen sone Ioseph gaf.
6 Ende aldaer was de fonteyne Iacobs. Iesus dan vermoeyt zijnde van de reyse, sat alsoo neder neven de fonteyne. Het was ontrent de seste uyre:
7 Daer quam een vrouwe uyt Samarien om water te putten. Iesus seyde tot haer, Geeft my te drincken.
8 (Want sijne Discipelen waren henen gegaen inde stadt op dat sy souden spijse koopen.)
9 So seyde dan de Samaritaensche vrouwe tot hem, Hoe begeert ghy, die een Iode zijt, van my drincken, die ick een Samaritaensche vrouwe ben? Want de Ioden en houden geen gemeynschap met de Samaritanen,
10 Iesus antwoordde ende seyde tot haer, Indien ghy de gave Godts kendet, ende wie hy is, die tot u seght, Geeft my drincken, so soudt ghy van hem hebben begeert, ende hy soude u levende water gegeven hebben.
11 De vrouwe seyde tot hem, Heere ghy en hebt niet om mede te putten, ende de put is diep, van waer hebt ghy dan het levende water?
12 Zijt ghy meerder dan onse vader Iacob, die ons den put gegeven heeft? ende hy selve heeft daer uyt gedroncken, ende sijne kinderen, ende sijn vee.
13 Iesus antwoordde ende seyde tot haer, Een yeder die van dit water drickt, sal wederom dorsten:
14 Maer so wie gedroncken sal hebben van het water dat ick hem geven sal, dien en sal in eeuwicheyt niet dorsten, maer het water dat ick hem sal geven, sal in hem worden een fonteyne van water springende tot in het eeuwige leven.
15 De vrouwe seyde tot hem, Heere, geeft my dat water, op dat my niet en dorste, ende ick hier niet en [moet] komen om te putten.
16 Iesus seyde tot haer, Gaet henen, roept uwen man, ende komt hier.
17 De vrouwe antwoordde ende seyde, Ick en hebbe geenen man. Iesus seyde tot haer, Ghy hebt wel geseght, ick en hebbe geenen man.
18 Want ghy hebt vijf mannen gehadt, ende dien ghy nu hebt, en is uwe man niet, dat hebt ghy met waerheyt geseght.
19 De vrouwe seyde tot hem, Heere, ick sie dat ghy een Propheet zijt.
20 Onse vaders hebben op desen bergh aengebeden, ende ghy lieden segt, dat te Ierusalem de plaetse is daer men moet aenbidden.
21 Iesus seyde tot haer, Vrouwe, gelooft my, de uyre komt, wanneer dat ghy-lieden noch op desen bergh, noch te Ierusalem, den Vader en sult aenbidden.
22 Ghy-lieden aenbidt dat ghy niet en weet, wy aenbidden dat wy weten: want de saligheyt is uyt de Ioden:
23 Maer de uyre komt, ende is nu, wanneer de ware aenbidders den Vader aenbidden sullen in geest ende waerheyt: Want de Vader soeckt oock alsulcke, die hem [alsoo] aenbidden.
24 Godt is een geest, ende die hem aenbidden, moeten [hem] aenbidden in geest ende waerheyt.
25 De vrouwe seyde tot hem, Ick weet dat de Messias komt (die genaemt wort Christus) wanneer die sal gekomen zijn, soo sal hy ons alle dingen verkondigen.
26 Iesus seyde tot haer, Ick ben’t, die met u spreke.
27 Ende daer op quamen sijne Discipelen, ende verwonderden haer dat hy met een vrouwe sprack: Nochtans en seyde niemant, Wat vraegt ghy? ofte, Wat spreeckt ghy met haer?
28 Soo verliet de vrouwe dan haer water-vat, ende ginck henen in de stadt, ende seyde tot de lieden,
29 Komt siet een mensche, die my geseght heeft alles wat ick gedaen hebbe: Is dese niet de Christus?
30 Sy dan gingen uyt der stadt, ende quamen tot hem.
31 Ende ondertusschen baden hem de Discipelen seggende, Rabbi, eet.
32 Maer hy seyde tot haer, Ick hebbe een spijse om te eten, die ghy niet en weet:
33 Soo seyden dan de Discipelen tegen malkanderen, Heeft hem yemant te eten gebracht?
34 Iesus seyde tot haer, Mijn spijse is, dat ick doe den wille des genen die my gesonden heeft, ende sijn werck volbrenge.
35 Seght ghylieden niet, Het zijn noch vier maenden, ende [dan] komt den oogst? Siet ick segge u, heft uwe oogen op, ende aenschouwt de landen: want sy zijn alreede wit om te ooghsten.
36 Ende die maeyt ontfanght loon, ende vergadert vrucht ten eeuwigen leven, op dat hem te samen verblijde, beyde die zaeyt ende die maeyt.
37 Want hier in is die spreucke waerachtich, Een ander is’t die zaeyt, ende een ander die maeyt.
38 Ick hebbe u uytgesonden om te maeyen ’tgene ghy niet bearbeydt en hebt: andere hebben’t bearbeydt, ende ghy zijt tot haren arbeydt ingegaen.
39 Ende vele der Samaritanen uyt die stadt geloofden in hem, om het woordt der vrouwe die getuyghde, Hy heeft my geseght alles wat ick gedaen hebbe.
40 Als dan de Samaritanen tot hem gekomen waren, baden sy hem dat hy by haer bleve: ende hy bleef aldaer twee dagen.
41 Ende daer geloofdender veel meer om sijns woorts wille.
42 Ende seyden tot de vrouwe, Wy en gelooven niet meer om uwes seggens wille, want wy selve hebben [hem] gehoort, ende weten dat dese waerlick is de Christus, de Salichmaker der werelt.
43 Ende na de twee dagen ginck hy van daer, ende ginck henen nae Galileen.
44 Want Iesus heeft selve getuyght, dat een Propheet in sijnen eygen vaderlandt geen eere en heeft.
45 Als hy dan in Galileen quam, ontfingen hem de Galileers, gesien hebbende alle de dingen, die hy te Ierusalem op het Feest gedaen hadde: want oock sy waren tot het Feest gegaen.
46 So quam dan Iesus wederom tot Cana in Galileen, daer hy het water wijn gemaeckt hadde. Ende daer was een seker Conincklick [hovelinck], wiens sone cranck was te Capernaum.
47 Dese gehoort hebbende dat Iesus uyt Iudea in Galileen quam, ginck tot hem, ende badt hem dat hy afquame, ende sijnen sone gesont maeckte: want hy lach op sijn sterven.
48 Iesus dan seyde tot hem, ’T en zy dat ghy-lieden teeckenen ende wonderen siet, so en sult ghy niet gelooven.
49 De Conincklicke [hovelinck] seyde tot hem, Heere komt af eer mijn kindt sterft.
50 Iesus seyde tot hem, Gaet henen, uw’ sone leeft. Ende de mensche geloofde het woort, dat Iesus tot hem seyde: ende ginck henen.
51 Ende als hy nu afginck, quamen hem sijne dienstknechten te gemoete, ende boodschapten, seggende, uw’ kindt leeft.
52 So vraeghde hy dan van haer de uyre, in welcke het beter met hem geworden was: ende sy seyden tot hem, Gisteren te seven uyren verliet hem de cortse.
53 De vader bekende dan, dat het op de selve uyre [was] in de welcke Iesus tot hem geseght hadde, Uw’ sone leeft: Ende hy geloofde selve, ende sijn geheel huys.
54 Dit tweede teecken heeft Iesus wederom gedaen, als hy uyt Iudea in Galileen gekomen was.

Einde Johannes 4