Statenvertaling.nl

sample header image

Johannes 14 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Johannes 14

1 UW’ herte en worde niet ontroert: ghy-lieden gelooft in Godt, gelooft oock in my.
2 In het huys mijns Vaders zijn vele wooningen: andersins so soude ick het u geseght hebben: ick gae henen om u plaetse te bereyden.
3 Ende so wanneer ick henen sal gegaen zijn, ende u plaetse sal bereyt hebben, so kome ick weder, ende sal u tot my nemen, op dat ghy oock zijn meught daer ick ben.
4 Ende waer ick henen gae weet ghy, ende den wegh weet ghy.
5 Thomas seyde tot hem, Heere, wy en weten niet waer ghy henen gaet: ende hoe konnen wy den wegh weten?
6 Iesus seyde tot hem, Ick ben de wegh, ende de waerheyt, ende het leven. Niemandt en komt tot den Vader dan door my.
7 Indien ghy lieden my gekent haddet, so soudet ghy oock mijnen Vader gekent hebben: ende van nu kennet ghy hem, ende hebbet hem gesien.
8 Philippus seyde tot hem, Heere, toont ons den Vader, ende het is ons genoech.
9 Iesus seyde tot hem, Ben ick so langen tijdt met u lieden, ende en hebt ghy my niet gekent Philippe? Die my gesien heeft, die heeft den Vader gesien: ende hoe seght ghy, Toont ons den Vader?
10 Gelooft ghy niet dat ick in den Vader [ben], ende de Vader in my is? De woorden die ick tot u-lieden spreke, en spreke ick van my selven niet, maer de Vader die in my blijft, deselve doet de wercken.
11 Geloovet my, dat ick in den Vader [ben], ende de Vader in my is, ende indien niet, so geloovet my om de wercken selve.
12 Voorwaer, voorwaer segge ick u lieden, die in my gelooft, de wercken die ick doe, sal hy oock doen, ende sal meerder doen dan dese. Want ick gae henen tot mijnen Vader:
13 Ende so wat ghy begeeren sult in mijnen name, dat sal ick doen: op dat de Vader inden Sone verheerlickt worde.
14 So ghy yet begeeren sult in mijnen name, ick sal’t doen.
15 Indien ghy my lief hebt, soo bewaert mijne geboden.
16 Ende ick sal den Vader bidden, ende hy sal u eenen anderen trooster geven, op dat hy by u blijve inder eeuwicheyt.
17 [Namelick] den Geest der waerheyt, welcken de werelt niet en kan ontfangen, want sy en siet hem niet, noch en kent hem niet: maer ghy kent hem, want hy blijft by u lieden, ende sal in u zijn.
18 Ick en sal u geen weesen laten: ick kome [weder] tot u.
19 Noch eenen kleynen [tijdt], ende de werelt en sal my niet meer sien: maer ghy sult my sien: want ick leve, ende ghy sult leven.
20 In dien dagh sult ghy bekennen, dat ick in mijnen Vader [ben], ende ghy in my, ende ick in u.
21 Die mijne geboden heeft, ende deselve bewaert, die ist die my lief heeft: ende die my lief heeft sal van mijnen Vader gelievet worden: ende ick sal hem lief hebben, ende ick sal my selven aen hem openbaren.
22 Iudas, niet de Iscariot, seyde tot hem, Heere wat is het, dat ghy u selven aen ons sult openbaren, ende niet aen de werelt?
23 Iesus antwoordde ende seyde tot hem, So yemant my lief heeft, die sal mijn woort bewaren: ende myn Vader sal hem lief hebben, ende wy sullen tot hem komen, ende sullen wooninge by hem maken.
24 Die my niet lief en heeft, die en bewaert mijne woorden niet. Ende het woort dat ghy lieden hoort, en is het mijne niet, maer des Vaders, die my gesonden heeft.
25 Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, by u blijvende.
26 Maer de trooster de heylige Geest, welcken de Vader senden sal in mijnen name, die sal u alles leeren, ende sal u indachtich maken alles wat ick u geseght hebbe.
27 Vrede late ick u, mijnen vrede geve ick u: niet gelijckerwijs de werelt [hem] geeft, geve ick [hem] u. Uw’ herte en worde niet ontroert, noch en zy niet vertsaeght.
28 Ghy hebt gehoort dat ick tot u geseght hebbe, Ick gae henen, ende kome [weder] tot u. Indien ghy my lief haddet, so soudet ghy u verblijden, om dat ick geseght hebbe, Ick gae henen tot den Vader: want mijn Vader is meerder dan ick.
29 Ende nu hebbe ick het u geseght eer het geschiet is, op dat wanneer het geschiet sal zijn, ghy gelooven meught.
30 Ick en sal niet meer veel met u spreken: want de overste deser werelt komt, ende en heeft aen my niets.
31 Maer op dat de werelt wete dat ick den Vader lief hebbe, ende alsoo doe gelijckerwijs my de Vader geboden heeft. Staet op, laet ons van hier gaen.

Einde Johannes 14