Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Johannes – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Het Heyligh EUANGELIUM, Na [de beschrijvinge] * JOANNIS

* Ioannes is geweest een sone van Zebedeus ende Salome, Matth. 4.21. ende 10.3. ende een broeder van Iacobus, die toe-genaemt was de Groote. Marc. 3.17. is van een visscher tot een Apostel Christi van hem beroepen. Matth. 4. vers 11. ende 10.3. ende van Christo sonderlinge bemint. Ioan. 13. vers 23. ende 21.20. waerom hem Christus met Petro ende Iacobo oock by hem genomen heeft om eenige bysondere mirakelen, sijne heerlijckheyt op den bergh, ende sijnen strijdt in ’t hofken te aenschouwen. Siet Marc. 1.29. Luc. 8.51. Matt. 17.1. ende 26.37. ende heeft sijne moeder aen hem bevolen, als hy aen het kruyce hingh. Ioan. 19. versen 26. 27. Siet van hem voorder Marc. 9. vers 2. Luc. 9.54. Actor. 1.13. ende 3.1. ende 12.2. Gal. 2.9. De Kercklijcke History-schrijvers getuygen dat hy aller-langhst geleeft heeft van alle de Apostelen, oudt geworden zijnde over de tnegentich jaren, ende gestorven soude zijn in ’t hondert ende tweede jaer na de geboorte Christi: dat hy van den Keyser Domitiano soude gebannen geweest zijn in ’t eylant Patmos. Apoc. 1.9. ende onder den Keyser Nerva weder-gekomen zijn tot Ephesen. Siet Euseb. Hist. Eccl. l. 3. c. 16. Hyeronym. in Cat. Script. Eccl. Heeft geschreven dit Euangelium, drie Send-brieven, ende de Openbaringe.
 

Inhoudt deses Boecks.

DIT Euangelium is mede van den selven inhoudt met de voorgaende: alleen verhaelt Ioannes oock eenige predicatien ende gebeden CHRISTI, als oock eenige mirakelen, die de andere Euangelisten niet en hadden beschreven. De oude kercklijcke Schrijvers getuygen dat hy dit Euangelium na de andere Euangelisten geschreven heeft, op het versoeck der kercken van Asien, als onder de selve ontstaen waren de ketterien van Ebion ende Cerinthus, die de Godtheyt IESU CHRISTI loochenden: waerom hy oock sijn Euangelium van ’t bewijs der selve aengevangen heeft. De Euangelist Ioannes dan beschrijft oock eerst den Persoon, ende daer na het ampt CHRISTI. Aengaende sijnen Persoon, eerstelijck sijne Godtlijcke nature, die hy uyt sijne wercken bewijst, ende daerna sijne mensch-werdinge. Aengaende sijn Ampt, hy beschrijft eerstelijck sijn Leer-ampt: dat daer toe hem den wech bereydt heeft Ioannes de Dooper, opentlijck betuygende ende bewijsende dat niet hy, maer IESUS het Lam Godts, ende de beloofde Messias was: waer door Andreas, ende Simon Petrus sijn broeder, ende Philippus in CHRISTUM gelooven, ende Nathanaël oock tot hem gebracht wort, ende gelooft heeft. cap. 1. Dat CHRISTUS sijn eerste mirakel doet, het water in wijn veranderende in een bruyloft tot Cana in Galileen: dat hy op het Paesch-feest te Ierusalem komende den Tempel suyvert vande koopers ende verkoopers, ende tegen de Ioden bewijst dat hy daer toe macht hadde. cap. 2. Dat hy Nicodemum een Phariseer onderwesen heeft in de hooft-stucken der ware Religie, voornamelijck van de nootwendicheyt ende nature der Geestelijcke weder-geboorte des menschen, ende van sijne verhooginge aen ’t kruyce, waer van de kopere Slange een voor-beelt was, ende van de nootwendicheyt ende vrucht des geloofs in hem: dat Ioannes de Dooper, als IESUS in Iudeen gekomen was, wederom betuyght heeft voor de Ioden dat niet hy, maer IESUS, de ware Messias was, ende datmen in dien moeste gelooven om salich te worden. cap. 3. Dat CHRISTUS wederom reysende na Galileen, ende komende by Sichar met een Samaritaensche vrouwe aen de put gehandelt heeft van het levendige water, ’t welck hy den geloovigen geeft, als oock van de plaetse ende wijse van aenbiddinge: ende dat sy ende vele Samaritanen in hem geloofden: dat de Galileers hem wel ontfingen, ende dat hy te Capernaum den Sone van een dienaer des Conincx geneest. cap. 4. Dat hy een man die 38 jaren te Ierusalem aen de vyver Bethesda kranck gelegen hadde, op den Sabbath met een woort genesen heeft; waerom de Ioden hem sochten te dooden, tegen de welcke CHRISTVS hem verantwoort, bewijsende niet alleen met de getuygenissen Ioannis, maer oock met sijne wercken ende met de Schrifture, voornamelijck van Mose geschreven, dat hy de Sone Godts was. c. 5. Dat hy vijf duysent mannen met vijf brooden heeft gespijsight: op de zee heeft gewandelt: de scharen bestraft dat’se hem om het broodt volghden, haer vermanende te trachten na het broodt des levens dat van den hemel komt, waer van het Manna een voorbeelt was: ende leert dat hy dat broodt was, ende dat men sijn vleesch moet eten, ende sijn bloedt drincken : ’t welck als de Capernaïten qualick verstonden, hy haer naerder verklaert, dat sijne woorden geestelijck te verstaen zijn, namelijck datmen in hem moet gelooven: waerom sommige discipelen van hem weecken, doch de twaelve bleven by hem, tot welcke hy seght dat een uyt haer een Duyvel was. cap. 6. Dat sijne magen hem vermanen op te gaen tot het Feest der Loover-hutten, die hy laet voor henen trecken: wat het volck op het feest van hem seyden : dat hy so in’t midden van het feest, als op het eynde het volck heeft geleert, dat sijne leere de leere des Vaders was, ’t welck vele geloofden, ende de Phariseen tegenspraken: ende de Phariseen hem sochten te vangen, doch van Nicodemus wort verantwoort. cap. 7. Dat hy een vrouwe in overspel bevonden niet en wil veroordeelen: ende het volck leert dat hy het licht der werelt is, ende hy van hem selven niet en getuyght, maer de Vader die hem gesonden heeft: overtuyght de Phariseen dat’se geen rechte kinderen Abrahams en waren, maer kinderen ende dienstknechten des Duyvels, ende dat hy voor Abraham geweest is: waer over sy hem wilden steenigen. cap. 8. Dat hy eenen die blindt geboren was, siende heeft gemaeckt: ’t welck den Phariseen bekent geworden zijnde, sy den selven ondersoecken, ende hem de waerheyt vrijmoedelijck bekennende lasteren, ende uytwerpen: aen de welcke de Heere hem klaerder openbaert, ende den Phariseen hare geestelijcke blintheyt verwijt. cap. 9. ende leert dat de rechte Herders door de deure moeten ingaen: dat hy de goede Herder is, ende geen huerlingh: dat hy noch andere schapen heeft, die hy moet toebrengen: dat hy gewillichlijck sijn leven voor de schapen stelt: dat hy op het feest der Inwyinge door sijne wercken bewijst, dat hy de beloofde Messias was: ende dat vele in hem geloofden. cap. 10. Dat hy LaZarum van Bethanien nu vier dagen doot geweest zijnde, van den dooden heeft opgeweckt: waer over de overste der Priesteren raedt hielden om hem te dooden, uyt vreese dat het volck in hem soude gelooven: ’t welck de Hooge-priester Cajaphas, onwetende propheterende, goet vindt, ende dat de Over-priesters last gaven datmen hem soude vangen, als hy op het feest soude komen. c. 11. Dat hy te Bethanien van LaZaro ende sijne susters tot het avontmael genoodt wort: waer Maria sijne voeten salft, ’t welck Iudas bestraft, ende hy verantwoort: dat de Ioden LaZarum sochten te dooden: dat hy sijnen Konincklijcken inganck doet te Ierusalem rijdende op een esel: sijne doot den Discipelen voorseght: sijnen Vader bidt, die hem met een groote stemme antwoort: de scharen vermaent in sijn licht te wandelen: dat Iesaias van der Ioden hartneckicheyt te voren heeft gepropheteert: dat vele Overste in hem geloofden, maer niet en derfden ’t selve belijden: vermaent in hem te gelooven, also hy sijne leere van den Vader ontfangen heeft. cap. 12. Dat hy sijne Discipelen de voeten heeft gewasschen, ende daermede haer vermaent, na sijn exempel, tot nedricheyt ende onderlinge gediensticheyt: klaeght dat een van haer hem soude verraden, dien hy bekent maeckt, ende bestraft: voorseght sijnen Discipelen dat hy haest soude verheerlijckt worden, ende vermaent’se tot liefde: ende voorseght Petro sijnen val. cap. 13. Dat hy sijne Discipelen onderricht waer hy sal henen gaen, namelijck in het huys sijns Vaders, ende Philippum leert wie sijn Vader was: belooft dat de Vader haer geven sal al wat sy in sijnen Name den Vader sullen bidden: ende dat hy haer sal senden den H. Geest: ende vermaent hem ende sijn woort lief te hebben. cap. 14. Dat hy hem selven vergelijckt by eenen wijnstock, ende haer by de rancken, ende daer door haer vermaent vruchten in hem voort te brengen: ende voornamelijck malkanderen lief te hebben: haer vertroost tegen den haet ende vervolginge der werelt, ende belooft den Geest der waerheyt. cap. 15. Voorseght wat al quaets haer over sal komen van de Ioden, ende troost haer over sijn vertreck, met de belofte des H. Geests, ende de kracht des selven, als oock dat het lijden niet lange en sal dueren, ende in blijdschap veranderen: ende dat de Vader altijt haer gebedt sal verhooren: voorseght haer oock hare verstroyinge. cap. 16. Daer na beschrijft hy sijn Priesterlijck ampt. hoe een treflijck gebedt, hy tot sijnen Vader gedaen heeft, eerst voor hem selven, dat de Vader hem soude willen verheerlijcken, daerna voor sijne elf Apostelen, dat hy haer soude willen van het quaet bewaren, ende oock voor alle die door haer woort in hem souden gelooven, dat’se in eenicheyt mogen blijven, ende sijner heerlijckheyt deelachtigh worden. cap. 17. Ende voorts beschrijft hy sijn lijden, ’t gene hy geleden heeft so in het hofken, daer hy van Iudas is verraden, van de soldaten, die hy eerst ter aerden werpt, gevangen, als in het huys des Hoogen-priesters Cajaphas, waer Petrus hem driemael verloochent, ende hy van den Hoogen-priester ondersocht wort: ende in het recht-huys voor den stadt-houder Pilatus, die oock eerst de Ioden ende daer na CHRISTVM ondervraeght hebbende geen schult in hem en vindt, ende daerom hem soeckt los te laten door het middel, dat men op ’t Paesch-feest een misdadige los liet: doch dat het volck begeerde niet hem maer Barabbam losgelaten te hebben. cap. 18. Dat Pilatus hem heeft doen geesselen, ende van de soldaten bespotten, ende alsoo wilde los laten: doch dat de Over-priesters riepen dat hem soude kruycigen, ’t welck Pilatus eyndelijck heeft toegestaen, ende hem overgelevert aen de soldaten, die hem gekruyst hebben, stellende sijne beschuldinge boven sijn hooft, ende hebben sijne kleederen door het lot gedeelt: dat sijne moeder daer by stondt, dien hy aen Ioannes beveelt, ende met azijn gedrenckt zijnde, den geest heeft gegeven, waerom hem de beenderen niet en zijn gebroken: ende dat hy van Ioseph van Arimatheen ende van Nicodemo is begraven. cap. 19. Dat hy ten derden dage weder opgestaen is van den dooden, ’t welck eerst aen Maria Magdalene van twee Engelen is bekent gemaeckt, ende terstont daerna door CHRISTVM selve haer aensprekende: gelijck oock des avonts aen de andere Discipelen, daer Thomas niet by en was, die het niet en konde gelooven, ende acht dagen daerna aen de selve ende aen Thomas, die sijne zijde tast ende gelooft. cap. 20. Dat hy hem noch eens openbaert aen sijne Discipelen visschende aen de zee van Tiberias, alwaer hy Petrum herstelt in sijn ampt, ende hem sijnen uytganck voorseght: ende daer mede besluyt Ioannes sijne Euangelische Historie. cap. 21.

Einde inleiding Johannes