Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 5

1 ENde het geschiedde als de schare op hem aendrongh, om het woort Godts te hooren, dat hy stont by het meyr Gennesaret.
2 Ende hy sach twee schepen aen [den oever] van’t meyr liggende, ende de visschers waren daer uyt-gegaen, ende spoelden de netten.
3 Ende hy ginck in een van die schepen, het welcke Simonis was, ende badt hem, dat hy een weynich van’t landt afstaecke: ende nedersittende leerde hy de scharen uyt het schip.
4 Ende als hy af liet van spreken, seyde hy tot Simon, Steeckt af na de diepte, ende werpt uwe netten uyt om te vangen.
5 Ende Simon antwoordde ende seyde tot hem, Meester wy hebben den geheelen nacht over gearbeyt, ende niet gevangen: doch op uw’ woort sal ick het net uytwerpen.
6 Ende als sy dat gedaen hadden, besloten sy een groote menichte visschen, ende haer net scheurde.
7 Ende sy wenckten hare medegenooten, die in het ander schip waren, dat sy haer souden komen helpen. Ende sy quamen, ende vulden beyde de schepen, so dat sy by na soncken.
8 Ende Simon Petrus [dat] siende viel neder aen de knien Iesu, seggende, Heere gaet uyt van my, want ick ben een sondigh mensche.
9 Want verbaestheyt hadde hem bevangen, ende alle die met hem waren, over den vanck der visschen, die sy gevangen hadden.
10 Ende desgelijcks oock Iacobum ende Ioannem de sonen Zebedei, die Simonis mede-genooten waren. Ende Iesus seyde tot Simon, En vreest niet: Van nu aen sult ghy menschen vangen.
11 Ende als sy de schepen aen lant gestiert hadden, verlieten sy alles, ende volghden hem.
12 Ende het geschiedde als hy in eene dier steden was, siet daer [was] een man vol melaetsheyt, ende Iesum siende viel hy op het aengesicht, ende badt hem, seggende, Heere, so ghy wilt, ghy cont my reynigen.
13 Ende hy de handt uytstreckende raeckte hem aen, ende seyde, Ick wil, wort gereynight. Ende terstont ginck de melaetsheyt van hem.
14 Ende hy geboodt hem, dat hy het niemandt seggen en soude: maer gaet henen [seyde hy] vertoont u selven den Priester, ende offert voor uwe reyninge, gelijck Moses geboden heeft, haer tot een getuygenisse.
15 Maer het geruchte van hem ginck te meer voort: ende vele scharen quamen te samen om [hem] te hooren, ende door hem genesen te worden van hare cranckheden.
16 Maer hy vertrock inde woestijnen, ende badt [aldaer].
17 Ende het geschiedde in een dier dagen, dat hy leerde, ende [daer] saten Phariseen ende Leeraers der Wet, die van alle vlecken van Galileen, ende Iudea, ende Ierusalem gekomen waren: ende de cracht des Heeren was [daer] om haer te genesen.
18 Ende siet [eenige] mannen brachten op een bedde eenen mensche die geraeckt was: ende sochten hem in te brengen, ende voor hem te leggen.
19 Ende niet vindende, waer door sy hem inbrengen mochten, overmits de schare, so clommen sy op het dack, ende lieten hem door de tichelen neder met het beddeken, in het midden, voor Iesum.
20 Ende hy siende haer geloove seyde tot hem, Mensche uwe sonden zijn u vergeven.
21 Ende de Schriftgeleerde ende de Phariseen begonden te overdencken, seggende, Wie is dese, die [Godts-] lasteringe spreeckt? Wie can de sonden vergeven dan Godt alleen?
22 Maer Iesus hare overdenckingen bekennende, antwoordde ende seyde tot haer, Wat overdenckt ghy in uwe herten?
23 Welck is lichtelicker te seggen, Uwe sonden zijn u vergeven, ofte te seggen, Staet op ende wandelt?
24 Doch op dat ghy meucht weten, dat de Sone des menschen macht heeft op der aerden de sonden te vergeven, (seyde hy tot den geraeckten) Ick segge u staet op ende neemt uw’ beddeken op, ende gaet henen na uw’ huys.
25 Ende hy terstont voor haer opstaende, [ende] opgenomen hebbende ’t gene daer hy op gelegen hadde, ginck henen na sijn huys, Godt verheerlijckende.
26 Ende ontsettinge heeft [haer] alle bevangen, ende sy verheerlickten Godt, ende wierden vervult met vreese, seggende, Wy hebben heden ongeloovelicke dingen gesien.
27 Ende na desen ginck hy uyt, ende sach eenen tollenaer, met name Levi, sitten in het tol-huys, ende seyde tot hem, Volght my.
28 Ende hy alles verlatende stont op, ende volghde hem.
29 Ende Levi rechtede hem een groote maeltijt aen, in sijn huys: ende [daer] was een groote schare van tollenaren, ende van andere die met haer aensaten.
30 Ende hare Schriftgeleerde ende de Phariseen murmureerden tegen sijne Discipelen, seggende, Waerom eet ende drinckt ghy met tollenaren ende sondaren?
31 Ende Iesus antwoordende seyde tot haer, Die gesont zijn en hebben den Medecijn-meester niet van nooden, maer die sieck zijn.
32 Ick en ben niet gekomen om te roepen rechtveerdige, maer sondaren tot bekeeringe.
33 Ende sy seyden tot hem, Waerom vasten Ioannis Discipelen dickmaels, ende doen gebeden, desgelijcks oock [de discipelen] der Phariseen, maer de uwe eten ende drincken?
34 Doch hy seyde tot haer, Cont ghy de bruylofts-kinderen, terwijle de bruydegom by haer is, doen vasten?
35 Maer de dagen sullen komen, wanneer de bruydegom van haer sal wech-genomen zijn, dan sullen sy vasten in die dagen.
36 Ende hy seyde oock tot haer een gelijckenisse, Niemant en set eenen lap van een nieuw’ cleedt, op een oudt cleedt: anders soo scheurt oock dat nieuwe [het oude], ende de lap van het nieuwe en komt met het oude niet over een.
37 Ende niemant en doet nieuwen wijn in oude [leder-] sacken: anders so sal de nieuwe wijn de [leder-] sacken doen bersten, ende de [wijn] sal uytgestort worden, ende de [leder-] sacken sullen verderven.
38 Maer nieuwen wijn moetmen in nieuwe [leder-] sacken doen, ende sy worden beyde te samen behouden.
39 Ende niemandt die ouden drinckt, begeert terstont nieuwen: want hy seght, De oude is beter.

Einde Lukas 5